formatieve toets vocabulaire chapitre 1 F-N+N-F oktober 2021 P1 6e ed

Wat betekent "Je suis"?
1 / 25
next
Slide 1: Open question
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat betekent "Je suis"?

Slide 1 - Open question

Wat betekent "la piscine"?

Slide 2 - Open question

Wat betekent "pourquoi"?

Slide 3 - Open question

Wat betekent "le copain"?

Slide 4 - Open question

Wat betekent "le frère et la soeur"?

Slide 5 - Open question

Wat betekent "il y a "?

Slide 6 - Open question

Wat betekent"J'habite à Voorschoten"?

Slide 7 - Open question

Wat betekent"Comment tu t'appelles"?

Slide 8 - Open question

Wat betekent"C'est quoi"?

Slide 9 - Open question

Wat betkent "C'est un chien"!

Slide 10 - Open question

Wat betekent"On adore"?

Slide 11 - Open question

Wat betekent"aujourd'hui"?

Slide 12 - Open question

Wat betekent"aider"?

Slide 13 - Open question

Wat betekent "Et toi, tu as quel âge"?

Slide 14 - Open question

Hoe vertaal je "Heb je een broer"?
A
Il a un frère?
B
Tu as un frère?
C
Tu as le frère?
D
Tu as une soeur?

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal je "Ik heet Roos"?
A
Je m'appele Roos
B
je m apelle Roos
C
Je m'appelle Roos
D
Je m'appeles Roos

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal je"Waar woon je"?
A
Il hebaite où?
B
Tu habites ici?
C
Tu habittes ou?
D
Tu habites où?

Slide 17 - Quiz

Hoe vertaal je"Hallo, hoe gaat het"?
A
Salut, ça vas?
B
Bonjour, ca va?
C
Bonjour, ça va?
D
Bonjour, bien?

Slide 18 - Quiz

Hoe vertaal "Hoe heet jij"?
A
Comment tu tapeles?
B
Comment il appelles?
C
Comment tu t'appeles?
D
Comment tu t'appelles?

Slide 19 - Quiz

la famille

Slide 20 - Mind map

Hoe vertaal je"Ik vind leuk"?

Slide 21 - Open question

Hoe vertaal je "maar"?

Slide 22 - Open question

Welk antwoord op de volgende vraag"Quel est ton numéro de téléphone?is goed?
A
C'est 06- 12 49 76 543
B
C'estt le 06-12 49 57 87
C
C'est le 06-14 07 98 18
D
Mon numéro de téléphone, c'est le 06-14 07 18 56

Slide 23 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van "grand"?
A
drôle
B
fou
C
petit
D
beau

Slide 24 - Quiz

Hoe vertaal je "hoe oud is hij"?
A
Il a quel âge?
B
elle a quel âge?
C
il est quel âge?
D
il as quel âge?

Slide 25 - Quiz