Stijl 3F die-dat-wat

Welkom
i1a Nederlands stijlkwesties die dat wat
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom
i1a Nederlands stijlkwesties die dat wat

Slide 1 - Slide

leerdoel:
weten wanneer dat, die en wat, gebruikt worden. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

De jongen .... ik zag.
A
die
B
wie
C
wat
D
dat

Slide 4 - Quiz

die/dat

  •  Hier staat het huis dat ik wil kopen.
  • Ik koop de krentenbol die er smakelijk uitziet.
  • Anja is een meisje dat leuk kan dansen. 

  • Ik zit in een bus die erg slingert. 

  • Er staan hier huizen die bijna instorten. (de huizen, dus die)
  • Soms kun je aan 'die' of 'dat' zien, welk woord uit het andere deel van de zin bedoeld wordt:
    Er zit een gat in mijn broek die ik al jaren heb. (de broek, dus die)
    Er zit een gat in mijn broek dat groter wordt. (het gat wordt groter, dus dat)

Slide 5 - Slide

Wat
1. bij een overtreffende trap; 
2. wanneer je terugverwijst naar de hele zin; 
3. wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.

1. Het mooiste wat ik ooit gezien heb. (overtreffende trap)
2. Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. (terugverwijzing)

Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. (onbepaald voornaamwoord) 

Slide 6 - Slide

Het meisje .... een ijsje kocht.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 7 - Quiz

Vul in: Is dat alles ... we nodig hebben?
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 8 - Quiz




Dat is het enige ... ik nooit zou doen: party drugs gebruiken.
A
wat
B
dat
C
die
D
wie

Slide 9 - Quiz



Het meisje ... daar staat,
is wel een echte festivalganger.
A
wat
B
dat
C
die
D
wie

Slide 10 - Quiz

Het beeldscherm ... jij wilt kopen, vind ik erg mooi.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 11 - Quiz

Vul in: Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 12 - Quiz

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 13 - Quiz

Raften is het engste en spectaculairste .... ik ooit heb gedaan.
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 14 - Quiz

De gewonde hond...... ik vond, jankte heel zielig
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 15 - Quiz

Ken je de man … daar woont
A
die
B
wie
C
wat
D
dat

Slide 16 - Quiz

We hebben een zusje gekregen, ... we erg leuk vinden.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 17 - Quiz

Een leerling .... slim is, maakt een planning
A
wie
B
die
C
dat
D
wat

Slide 18 - Quiz

Morgen komt de Sint, ..... ik altijd spannend vind.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 19 - Quiz

..... niet horen wil, moet maar voelen.
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 20 - Quiz

Hij gaf mij een groot cadeau ... ik erg mooi vind.
A
wat
B
wie
C
die
D
dat

Slide 21 - Quiz

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 22 - Quiz

Vul in: Het slechte weer ... we verwachtten, bleef uit.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 23 - Quiz

Maken 
Starttaal Online 
2F-Taalverz. – Stijlkwesties – Die/dat – Deeltoets 

Slide 24 - Slide