This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Vandaag...
Leerdoelen §4.3 (+/- 5 minuten)
Uitleg (+/- 15 minuten)
Aan het werk! (+/- 30 minuten)
Afsluiten (+/- 15 minuten)
Slide 2 - Slide
Leerdoelen, In deze les leer je..
wat investeren is.
hoe je de afschrijving berekent.
wat het verschil is tussen mechanisering en automatisering.
wat arbeidsproductiviteit is.
Slide 3 - Slide
Samenvattende vragen §4.3
Wat? Samenvattende vragen §4.3
Hoe? Overleggen mag, met je buurman/buurvrouw
Hulp? Vraag het aan de docent!
Tijd? 10 minuten
Klaar? Maken opdrachten §4.3 via Pincode Online
Niet af? Huiswerk voor de volgende les!
timer
10:00
Slide 4 - Slide
Investeren
Investeren = kapitaalgoederen kopen, zoals een gebouw, machines of een bedrijfsauto.
Door te investeren kunnen bedrijven:
Sneller produceren;
Goedkoper produceren;
Betere producten maken, en;
Duurzamer produceren.
Slide 5 - Slide
Steeds minder waard
Machines, vrachtwagens en gebouwen worden in de loop van de tijd minder waard.
Afschrijving = de waardevermindering per jaar.
Slide 6 - Slide
Steeds minder waard
Machines, vrachtwagens en gebouwen worden in de loop van de tijd minder waard.
Afschrijving = de waardevermindering per jaar.
Slide 7 - Slide
Steeds minder waard
Machines, vrachtwagens en gebouwen worden in de loop van de tijd minder waard.
Afschrijving = de waardevermindering per jaar.
Slide 8 - Slide
Steeds minder waard
Machines, vrachtwagens en gebouwen worden in de loop van de tijd minder waard.
Afschrijving = de waardevermindering per jaar.
Slide 9 - Slide
Sneller en beter produceren
Je kunt investeren in machines en apparaten.
Mechaniseren = machines nemen het zware werk van mensen over.
Automatiseren = computers en computerprogramma’s sturen de productie aan.
Robotisering = een bijzondere vorm van automatisering waarbij bedrijven robots het werk laten doen.
Slide 10 - Slide
Hoeveel kun je maken?
Door mechanisering en automatisering stijgt de arbeidsproductiviteit:
De hoeveelheid producten die een werkende in een bepaalde tijd kan maken.
Hogere arbeidsproductiviteit betekent:
meer produceren met evenveel mensen of;
evenveel produceren met minder mensen.
Hierdoor daalt de kostprijs per product.
Slide 11 - Slide
Aan het werk!
Wat? Opdrachten §4.3 via Pincode Online
Hoe? Overleggen mag, met je buurman/buurvrouw
Hulp? Vraag het aan de docent!
Tijd? Tot 15 minuten vóór einde van de les.
Klaar? Nakijken!
Niet af? Huiswerk voor de volgende les!
Slide 12 - Slide
Pak je laptop erbij!
Slide 13 - Slide
1.
hogere arbeidsproductiviteit
hogere welvaart
De arbeidsproductiviteit is laag. Thomas, een collega van Edwin, zegt dat een hogere arbeidsproductiviteit leidt tot een hogere welvaart.
Hieronder staan de tussenstappen in de redenering
2.
3.
4.
5.
lagere verkoopprijs
lagere arbeidskosten per product
stijging van de koopkracht
Slide 14 - Drag question
Een ondernemer koopt 2 zaagmachines voor elk € 2.500. Hij gaat er vanuit dat deze machines 5 jaar mee gaan en een restwaarde hebben van € 500. Bereken de totale afschrijving per jaar.
A
€ 500,-
B
€ 800,-
C
€ 1.000,-
D
€ 1.200,-
Slide 15 - Quiz
Fabio koopt voor zijn restaurant een nieuwe pizzaoven van € 5.250. na 5 jaar is de oven nog maar € 850 waard. Hoeveel is de oven na 2 jaar waard?
A
€ 3.490
B
€ 5.250
C
€ 1.760
Slide 16 - Quiz
Doe je laptop weg, maar blijf in LessonUp!
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Pak je laptop erbij!
Slide 19 - Slide
Productiefactoren
Lineaire economie
Bedrijfskosten
Bedrijfskolom
Negatieve externe effecten
Kringloopeconomie
Alles wat je nodig hebt om te produceren, zoals huur, loonkosten en reclame.
Economie waarin materialen gemaakt worden van grondstoffen en waarin producten na gebruik weggegooid worden.
De kosten om een bedrijf te laten functioneren, zoals: huur, loonkosten en reclame.
De bedrijven die na elkaar aan een product werken.
Nadelige gevolgen van productie en consumptie voor anderen.
Economie waarin afval de grondstof is van nieuwe materialen en waarin producten langer worden gebruikt of hergebruikt.
Slide 20 - Drag question
Sleep de juiste productiefase naar de bijbehorende bedrijfskolom
Productiefase 1:
graan produceren met behulp van de natuur
De broodfabriek voegt € 0,65 waarde toe.
De supermarkt voegt waarde toe door dienstverlening.
De consument betaalt de toegevoegde waarde.
Slide 21 - Drag question
Tijdens de productie van jeans betaald het bedrijf van Hans € 3.100 aan huur, € 4.580 aan grondstoffen, €220 aan energie en € 1.100 aan loon. Er worden 450 jeans geproduceerd. Wat is de kostprijs per product?