Lección 1 : Introducción

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1,2

¡Bienvenidos a la clase de español!

              Startklaar

• Op je plek zitten 
• Telefoon in het Zakkie 
  
• Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
• Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 

1. Startklaar

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

Registro de asistencia

Lesprogramma

¿Qué vamos a hacer hoy?

Deel 1	Deel 2
A. Opstarten : les en absentie B. Opstarten: Voorstelronde C. Inloggen: Lessonup D. Doornemen: Lesstof periode 1	E. Doornemen: Repaso F. Oefenen: Repaso G. Afsluiting.

1. Startklaar

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

Lesdoelen

Después de la clase...

• Heb je toegang tot de klas in lessonup.
• Ken je welke lesstof je moet kennen voor periode 1. 
• Kun je de belangrijkste grammaticale regels opnieuw toepassen.

 

Huiswerk

Los deberes para la próxima clase:

Ve somtoday para los deberes

¿Quién soy?

• Nombre
• Nacionalidad
• Edad
• Lugar de residencia
• Profesión
• Hobby/afición

Presentarse(jezelf voorstellen)

1. ¿Cómo te llamas?	Me llamo... Mi nombre es...
2. ¿Cuántos años tienes?	Yo tengo (número) años.
3. ¿Dónde vives?	Vivo en (ciudad/país)
4.¿Qué te gusta hacer?	Me gusta...
5. ¿Tienes hermanos o hermanas?	Sí, tengo... No, tengo...

¿Y tú?

Me llamo.....

Soy de... 

Tengo .... años. 

Vivo en .....

Mi colegio se llama.../estudio en...

Vivo con ...

Mi hobby/afición es.....

Klassecode:

LessonUp

- Om lessen terug te kijken

Overzicht periode 1

• Thema: Mis proyectos (U1) y Mi nueva vida (U2)
• Benodigde lesmaterialen: boek, werkboek, opgeladen laptop, pen,   schrift.

Week 1	Week 2	Week 3	Week 4	Week 5	Week 6	Week 7	Week 8
Unidad 1 Pág. 0-10-11-12-13	Unidad 1 Pág. 14-15 Ejercicios	Unidad 1... Pág. 16-17 Ejercicios	Unidad 1... Pág. 18-19 Ejercicios	Unidad 1... Pág. 20-23 Ejercicios	Unidad 2 Pág. 26-27 Ejercicios	Unidad 2 Pág. 28-29 Ejercicios	Unidad 2 Pág. 30-31 Ejercicios

Unidad 1: Gente creativa	Unidad 2: Jóvenes extraordinarios
- Tijdsuur - Meewerkend voorwerp (Complemento indirecto) - Lijdend voorwerp (Complemento directo ) - De aanwijzende voornaamwoorden - De vragende voornaamwoorden - No solo... sino que(también)	- Tijdsuur - Pretérito indefinido - Het voorzetsel a + persoon als lijdend voorwerp - El apócope (woordafkortingen) - Klemtoonregels

Lesstof periode 1 

pagina 18 & 19

pagina 32 & 33

pagina 5

Compresión oral

Spreekvaardigheid- Pitch 

Lesstof periode 1 

pagina 5

Compresión auditiva

Luistervaardigheid

Lesstof periode 1 

¿Qué aprendiste en los últimos años en la clase de español?

¿Cuáles son los pronombres personales del español?
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden van het Spaans?

Persoonlijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord is de persoon of het onderwerp waarover je spreekt in een zin. Je kan de naam in een zin ook vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 

Voorbeeld:

Jan en ik gaan naar het strand. = wij

Wij gaan naar het strand. 

Yo	Ik
Tú	Jij
Él/ ella/ usted	Hij/Zij/U
Nosotros/Nosotras	Wij
Vosotros/ Vosotras	Jullie
Ellos/Ellas/ Ustedes	Zij meervoud U meervoud

Verbind de persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans met de juiste vertaling in het Nederlands

Ik

jij

Jullie

Wij

Hij/ zij/ u

Zij meervoud / u meervoud

Yo

Tú

Él / ella/ usted

Nosotros/ nosotras

Vosotros/ vosotras

Ellos / ellas/ ustedes

Vrouwelijk of Mannelijk

Mannelijk	Voorbeeld
el/los un/unos	el libro / los libros un libro/ unos libros

Vrouwelijk	Voorbeeld
la/las una/unas	la mesa/las mesas una mesa/ unas mesas

Mannelijk	Voorbeeld
-o	el libro
-ma	el problema
-l	el mal
-n	el tren
-r	el bar
-s	el autob;ús

Vrouwelijk	Voorbeeld
-a	la casa
-dad	la realidad
-tad	la libertad
-tud	la solicitud
-ión	la televisión
-umbre	la costumbre

¿Cuáles son los artículos en español?
Welke lidwoorden zijn er in het Spaans?

Het juiste lidwoord voor CHICA is...

1. LA
2. EL
3. LAS
4. LOS

Het juiste lidwoord voor HERMANO is...

1. UNA
2. UN
3. UNAS
4. UNOS

Het juiste lidwoord voor HOSPITALES is...

1. LA
2. EL
3. LAS
4. LOS

Het juiste lidwoord voor CIUDAD is...

1. UNA
2. UN
3. UNAS
4. UNOS

Meervoudsregel

Klinker/Vocal

a/e/i/o of u

Enkelvoud/Singular

cuaderno
mesa
silla

Meervoud/Plural

cuadernos
mesas

sillas

Medeklinker/Consonante

b/c/r/z etc

Enkelvoud/Singular

Español
tren

Meervoud/Plural

Espanoles

trenes

+S

+ES

Opdracht: Kijk eerst goed naar onderstaand voorbeeld. Neem vervolgens de woordjes over in je schrift en zet deze om naar het meervoud.

Voorbeeld: el chico (enkelvoud) = los chicos (meervoud

1. La hermana =	6. La moto =
2. El animal =	7. El jardín =
3. La ciudad =	8. La tienda =
4. El director =	9. El pastel =
5. El árbol =	10. La chica =

• Las hermanas

• Los animales

• Las ciudades

• Los directores

• Los arboles

• Las motos

• Los jardines

• Las tiendas

• Los pasteles

• Las chicas 

Kies bij elke zin het juiste bijvoeglijke voornaamwoord.

a. Mi teléfono móvil es negro / negros.

b. Mi clase es grandes / grande.

c. María está contento / contenta.

d. Las cortinas son rojos / rojas.

e. Mi sofá es grande / grandes.

f. Tengo unas gafas nueva / nuevas.

g. Los árboles son verdes / verde.

h. Es una chica alta / alta y simpática / simpáticas.

i. El nuevo / nueva profesor es muy  simpático / simpática.

.

Welke werkwoorden ken je in het Spaans?

Maak twee zinnen in het Spaans in de tegenwoordige tijd

Wat betekenen de werkwoorden SER & ESTAR

Vergelijking van de werkwoorden SER & ESTAR

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Nationaliteit

1. ser
2. estar

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Tijdelijk toestand

1. ser
2. estar

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

De tijd/ datum

1. ser
2. estar

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Eigendom

1. ser
2. estar

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Plaatsbepaling/zich bevinden

1. ser
2. estar

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Beroep

1. ser
2. estar

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Uiterlijk/beschrijving

1. ser
2. estar

Wat betekent het werkwoord ''gustar?

Het werkwoord gustar/El verbo gustar

Gustar betekent: leuk vinden/ houden van/ lekker vinden/ bevallen. 

Is opgebouwd uit twee delen:

Me

Te

Le

Nos

Os 

Les

Gustar betekent: leuk vinden/ houden van/ lekker vinden/ bevallen.

Is opgebouwd uit twee delen:

+ gusta/ gustan

Me gusta.../ me gustan...	ik houd van/ vind leuk...
Te gusta.../ te gustan...	Jij houdt van/ vindt leuk...
le gusta.../ le gustan...	hij/zij/u houdt van/ vindt leuk...
nos gusta.../ nos gustan...	wij houden van/ vinden leuk...
Os gusta.../ os gustan...	jullie houden van/ vinden leuk...
Les gusta.../ les gustan	zij houden van/ vinden leuk...

Wanneer moet je "gusta" gebruiken en wanneer "gustan"?

¡A trabajar!

Haz los ejercicios sobre gustar:

Páginas 10 y 11, tareas 12 y 13.

 

¿Terminaste?

Leed página 10 hasta página 13.

Espera a que terminen los demás.

Wat heb je van 

deze les geleerd?

HUISWERK

Los deberes para la próxima clase:

Reporteros 2 U1 - Este fin de voy a...

https://quizlet.com/nl/1059101688/reporteros-2-u1-este-fin-de-voy-a-flash-cards/?funnelUUID=1a4da219-e952-44cf-8a34-01fb53bcc28b

¿Te gustó la clase?

😒🙁😐🙂😃

¡Nos vemos la próxima clase!

¡Nos vemos la próxima clase!