Préparation à l'oral 5VWO
De onderdelen van het mondeling:
- Correct Frans voorlezen
- Kleine opdrachten:
spellen, leestekens, getallen, het weer, de klok, klagen,
beschrijven van voorwerpen, uiterlijk en beroepen, foto’s
- Basisvragen en andere vragen
- Gesprek over school
- Onbekend gesprek
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
De onderdelen van het mondeling:
- Correct Frans voorlezen
- Kleine opdrachten:
spellen, leestekens, getallen, het weer, de klok, klagen,
beschrijven van voorwerpen, uiterlijk en beroepen, foto’s
- Basisvragen en andere vragen
- Gesprek over school
- Onbekend gesprek
Slide 1 - Slide
Leerwerk:
- reader mondeling
- het werkwoordenboekje
- eventueel basisvocabulaire lijst
Slide 2 - Slide
Beoordeling:
- je uitspraak
- je redzaamheid in het Frans
- het gebruik van werkwoorden
- het niveau van je Frans (grammatica en vocabulaire)
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
C'est quoi en français?
@
@
Slide 5 - Mind map
C'est quoi en français?
_
_
Slide 6 - Mind map
Spel de e-mailadressen
Hélène_Mayou@hotmail.com
Thierry.Moreau@gmail.com
Théophile-Joubert@yahoo.fr
Slide 7 - Slide
C'est quel numéro?
41
41
A
Quatorze et un
B
Quarante et un
C
Quarante-un
D
Quatorze-un
Slide 8 - Quiz
C'est quel numéro?
72
72
A
vingt-sept
B
soixante-deux
C
soixante-douze
D
septante-deux
Slide 9 - Quiz
C'est quel numéro?
1981
1981
A
dix-neuf cent-quatre-vingts-neuf
B
mille neuf cents quatre-vingt neuf
C
mille-neuf-cent quatre-vingt-dix-neuf
D
dix-neuf cent quatre-vingt-neuf
Slide 10 - Quiz
Begrippen omschrijven
1. C'est un objet.
2. C'est + bnw: grand, petit, lourd, léger, long, rond, carré, rectangulaire, transparent,
blanc, rouge, vert, jaune, bleu, violet, etc
3. C'est en + matériau: en bois, en plastique, en pierre, en verre, en or, en argent, en cuir (leer),
en fer, en métal, en coton
4. C'est pour + heel werkwoord
On l'utilise pour + heel werkwoord
On l’utilise quand on va + heel werkwoord
Slide 11 - Slide
Décris les mots (1):
zandloper
mondkapje
schoenveter
boekenlegger
OV-kaart
Slide 12 - Slide
Beroepen omschrijven
1. C'est une personne.
2. Il/Elle travaille … : dans un hôpital, dans un bureau, dans un magasin/supermarché,
dans une école, dans le transport, dans le secteur touristique / financier
3. C’est un job … : dangereux, créatif, sportif, fatiguant, intéressant
4. On rencontre cette personne ...: au camping, à la plage, dans l’avion, à la télé, à la champagne, en ville
On rencontre cette personne quand … : on a eu un accident, on a des problèmes avec la voiture,
la télé ne fonctionne pas, on est à l’école,
5. C’est une personne qui … / Il/elle....: répare des voitures, donne des massages, conduit un avion, donne des cours
Slide 13 - Slide
Décris les mots (2)
verzuimcoördinator
cardioloog
basisschoolonderwijzer
glazenwasser
receptioniste
dompteur
Slide 14 - Slide
Nog even korte herhaling
Spellen: Xavier_Joubert@yahoo.fr
Jean-Pierre67@hotmail.cpm
Telefoonnummer: 06.76.89.45.13
06.97.58.43.14
Voorwerp: pollepel, vuurtoren
Beroep/persoon: tandarts, verloskundige
Slide 15 - Slide
Se plaindre
1. Begin met een beleefde inleiding
Pardon, Monsieur/ Madame, (j'ai un petit problème.)
2. Leg het probleem uit.
3. Vraag beleefd een mogelijke oplossing.
Slide 16 - Slide
Klacht (1)
Tijdens de vakantie in een jeugdherberg maken de jongeren in de kamer naast je enorm veel herrie. De volgende dag moet je heel vroeg op om de trein te halen en je wilt uitgerust opstaan om verder te reizen. Je gaat je beklagen bij de receptie.
Slide 17 - Slide
Klacht (2)
Je hebt een T-shirt gekocht zonder te passen. Eenmaal thuis is het toch niet wat je ervan had verwacht. Je besluit het te ruilen, maar je hebt de bon niet meer.
Probeer de verkoopster te overtuigen om het T-shirt toch terug te nemen.
Slide 18 - Slide
Klacht (3)
Je hebt in de supermarkt boodschappen gehaald om een heerlijke fruitsalade te maken. Eenmaal thuis blijken de onderste aardbeien in het bakje helemaal beschimmeld. Je gaat terug naar de winkel om je beklag te doen.
Slide 19 - Slide
Décrire des photos
Van groot naar klein.
Varieer:
Il y a...., je vois..., on peut voir...,
Handig:
Au premier plan, Au fond/ A l'arrière plan, A droite,
A gauche,
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Nog even korte herhaling
Spellen: Juliette_Nowak@yahoo.fr
Henry-Legrand75@hotmail.com
Telefoonnummer: 06.63.97.31.13
06.82.15.43.16
Voorwerp: sprookje, zonnescherm, airPods,
wasdroger
Beroep/persoon: prins, orthodontist, advocaat, opticien
Slide 24 - Slide
Begrippen omschrijven
1. C'est un objet.
2. C'est + bnw: grand, petit, lourd, léger, long, rond, carré, rectangulaire, transparent,
blanc, rouge, vert, jaune, bleu, violet, etc
3. C'est en + matériau: en bois, en plastique, en pierre, en verre, en or, en argent, en cuir (leer),
en fer, en métal, en coton
4. C'est pour + heel werkwoord
On l'utilise pour + heel werkwoord
On l’utilise quand on va + heel werkwoord
Slide 25 - Slide
Beroepen omschrijven
1. C'est une personne.
2. Il/Elle travaille … : dans un hôpital, dans un bureau, dans un magasin/supermarché,
dans une école, dans le transport, dans le secteur touristique / financier
3. C’est un job … : dangereux, créatif, sportif, fatiguant, intéressant
4. On rencontre cette personne ...: au camping, à la plage, dans l’avion, à la télé, à la champagne, en ville
On rencontre cette personne quand … : on a eu un accident, on a des problèmes avec la voiture,
la télé ne fonctionne pas, on est à l’école,
5. C’est une personne qui … / Il/elle....: répare des voitures, donne des massages, conduit un avion, donne des cours
Slide 26 - Slide
Tijden
Hoe zeg je dat over een week de SE-week begint?
Hoe zeg je dat 2 tussenuren heb vandaag?
Slide 27 - Slide
Se plaindre
1. Begin met een beleefde inleiding
Pardon, Monsieur/ Madame, (j'ai un petit problème.)
2. Leg het probleem uit.
3. Vraag beleefd een mogelijke oplossing.
Slide 28 - Slide
klacht 4
Je hebt bij Ikea een nieuwe boekenkast gekocht. Vol goede moed ga je aan de slag om deze in elkaar te zetten. Halverwege blijkt er een onderdeel te ontbreken dat je zelf ook niet hebt. Je gaat terug om je klacht ui te leggen.
Slide 29 - Slide
klacht 5
Je zit in restaurant te eten. Wanneer het voorgerecht eindelijk wordt gebracht, blijkt er een rups in je salade te zitten. Je roept de ober om je te beklagen.
Slide 30 - Slide
klacht 6
Nieuwe jurk online gekocht. Maar ziet er heel anders uit dan op de site qua kleur en model. Je mag de jurk in de winkel retourneren.
Slide 31 - Slide
klacht 7
Je gaat met openbaar vervoer naar school. Het is erg druk in de bus en iemand houdt niet genoeg afstand. Je besluit er iets van te zeggen omdat je in het weekend vrijwilliger bent in het verpleeghuis van je oma.
Slide 32 - Slide
Roddelen
Hoe zeg je dat je docent scheikunde goed orde kan houden?
Hoe zeg je dat je niet kunt spieken bij je docent aardrijkskunde?
Hoe zeg je dat je docent Engels onverwachte overhoringen geeft?
Slide 33 - Slide
Décrire des photos
Van groot naar klein.
Varieer:
Il y a...., je vois..., on peut voir...,
Handig:
Au premier plan, Au fond/ A l'arrière plan, A droite,
A gauche,
