1VT1/1v2 Mercredi, le 27 octobre 21

1 / 31
next
Slide 1: Video
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Programme du Mercredi, le 27 octobre 21

  • Présents/absents
  • Parlez français!
  • Phrases clés et se présenter
  •  avoir quizvragen
  • les nombres quizvragen
  • les 7 jours de la semaine
  • Doel van de les: jij kan jezelf presenteren, je broer presenteren, jij kent de telwoorden t/m20 en het werkwoord avoir

Slide 2 - Slide

Dialogue- Geef een antwoord
Bonjour!
Ça va?
Comment tu t'appelles?
Tu habites où?
Tu as quel âge?
Tu as un frère/une soeur?
Il/Elle s'appelle comment?
Il?Elle a quel âge?
...

...

...

...
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Se présenter:
- Ik heet ...
- Ik ben Nederlands.
- Ik woon in ...
- Ik ben ... jaar.
- Ik heb een broer en een zus.


Slide 4 - Slide

Hoe zeg je in het Frans hoe je heet?
A
Je m'appelle...........
B
J'appelle ........
C
Mon nom est.............
D
Mon nom appelle

Slide 5 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans dat je een zusje hebt?
A
J'ai un petit soeur
B
J'ai une soeur
C
J'ai un soeur
D
j'ai une petite soeur

Slide 6 - Quiz

Ik heet Christophe
Ik ben 17 jaar
Hij is de jongste
Ik heb groene ogen
We zijn met vijf thuis.
Je m'appelle Christophe
J'ai dix-sept ans
Il est le cadet
J'ai les yeux verts
Nous sommes cinq

Slide 7 - Drag question

Zus/zusje/broer/broertje
Ik heb een zus
J'ai une soeur
Ik heb een zusje
J'ai une petite soeur
Ik heb een broer
J'ai un frère
Ik heb een broertje
J'ai un petit frère
Ik heb twee broers en een zusje
J'ai deux frères et une petite soeur

Slide 8 - Slide

Ik ben de oudste/jongste
- Je suis l'aîné [leh-nee]
- Je suis le cadet [kaade]
- Je suis la cadette [la kadet]

Slide 9 - Slide

Dis en français (Zeg in het Frans)
- Hoe je heet.
- Hoe oud je bent.
- Met hoeveel je thuis bent.
-Waar je woont

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 12 - Quiz

Je (avoir)
A
avoirai
B
aurais
C
avoirais
D
ai

Slide 13 - Quiz

avoir is een...
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
onderwerp
D
(hulp)werkwoord

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Paul et Marie ________ (avoir)un livre.
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 16 - Quiz

elles (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
font

Slide 17 - Quiz

Tu ... (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

4 =
A
deux
B
sept
C
quatre
D
un

Slide 21 - Quiz

5
A
cenq
B
cinq
C
quinze
D
huit

Slide 22 - Quiz

14 =
A
quatorze
B
seize
C
quetorze
D
treize

Slide 23 - Quiz

wat is 8 ?
A
neuf
B
huit
C
cinq
D
quatre

Slide 24 - Quiz

12
A
seize
B
douze
C
deux
D
dix-deux

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

donderdag
A
jeudi
B
vendredi
C
samedi
D
dimanche

Slide 27 - Quiz

woensdag
A
mecredi
B
mercedi
C
mercredi
D
dimanche

Slide 28 - Quiz

vrijdag
A
samedi
B
vrijdi
C
vendredi
D
lundi

Slide 29 - Quiz

On écoute et on répète
le vocabulaire ABEF p 53

Slide 30 - Slide

CONTRÔLE DES DEVOIRS
Contrôle et correction des exercices 30 31 32 33 
Stappenplan à la page 57- lire 


Slide 31 - Slide