Zinnen maken met Modale Werkwoorden

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Kijk naar de video

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Briefje schrijven

Slide 8 - Slide

Briefje schrijven
Je bent uitgenodigd voor een verjaardagsfeest, maar je hebt geen tijd om een cadeautje te kopen. Daarom heb je je dochter gevraagd om dit voor jou te doen. Toen je thuis kwam, zag je het cadeautje dat je wilde kopen op tafel liggen met een rekening erbij. Jij bent er heel blij mee en je
wilt haar bedanken en het geld teruggeven. Nu schrijf je een bedankbriefje.

Slide 9 - Slide

Zullen (tegenwoordige tijd)             
ik zal                       zal ik?
jij/ u zult               zal jij/u ?     
hij/zij/het zal      zal hij/zij/het?
wij zullen             zullen wij?
jullie zullen         zullen jullie?
zij zullen              zullen zij?

Zullen (verleden tijd)                     

ik zou                           zou ik?
jij/u zou                      zou jij/u?
hij/zij/het zou     zou hij/zij het?
wij zouden           zouden wij?
zouden jullie         zouden jullie?
zouden zij              zouden zij?

Slide 10 - Slide

4 x Zouden
  1. Zou je het nog een keer willen uitleggen?
  2. Je zou eens wat gezonder moeten eten.
  3. Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.
  4. Ik zou wel een paar maanden naar India willen.

  1. Beleefde vraag
  2. Advies
  3. Onzekerheid
  4. Wens

Slide 11 - Slide

Zullen
1. Belofte-Обіцяю
2. Voorstel-Пропозиція
3. Verwachting-очікування
4. Voornemen- намір
Zullen en Zouden
Zouden
1. Beleefde vraag- ввічливе запитання
2. Advies geven- поради
3. Geen realiteit of wens-немає реальності чи бажання
4. Onzekerheid- незахищеність

Slide 12 - Slide

Stel een beleefde vraag. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Wil je de muziek wat zachter zetten?
  2. Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
  3. Mogen wij hier zitten?
  4. Mag ik je fiets lenen? 
timer
1:00

Slide 13 - Slide

Geef een vriendelijk advies. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Je moet wat minder gaan gamen.
  2. Je kunt het aan de docent vragen.
  3. Je moet je haar vaker wassen.
  4. Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.
timer
5:00

Slide 14 - Slide

'Zullen': belofte, voorstel, verwachting?

  1. Henk zal het wel weten.
  2. Ik zal het hem straks vragen.
  3. Zullen we nu het programma van die dag bespreken?

Slide 15 - Slide

'Zullen': belofte, voorstel, verwachting?

                                               persoonsvorm + infinitief

  1. Henk zal het wel weten.
  1. Ik zal het hem straks vragen.
  2. Zullen we nu het programma van die dag bespreken?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Evaluatie
Heb je voldoende geleerd vandaag?
Wat wil je de volgende les graag leren?

Slide 19 - Slide