1. bezit + 1e 3e 4e naamval HERH DRAFT

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
                Lernziele dieser Unterrichtsstunde:

1. Je weet hoe je het stappenplan naamvallen moet gebruiken.
2. Je kunt zinnen in het Duits ontleden.
3. Je kent de vormen van de DER-groep en EIN- Gruppe.

1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
                Lernziele dieser Unterrichtsstunde:

1. Je weet hoe je het stappenplan naamvallen moet gebruiken.
2. Je kunt zinnen in het Duits ontleden.
3. Je kent de vormen van de DER-groep en EIN- Gruppe.

Slide 1 - Slide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 2 - Slide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 3 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 4 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 5 - Slide

Der Gruppe & Ein Gruppe

Slide 6 - Slide

Zoals de der-Gruppe:

dies-,
welch-,
jed-, jen
manch-,
solch, all
Zoals de ein-Gruppe:
mein-,
dein-,
sein-,
enz. 
(alle bezittel.
vnw.)

Slide 7 - Slide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval

Slide 8 - Slide

Kurz üben...

Slide 9 - Slide

Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 10 - Quiz

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dies-
B
mein-
C
solch-
D
manch-

Slide 11 - Quiz

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dein-
B
ihr-
C
dem
D
die

Slide 12 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 13 - Quiz

Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe

Slide 14 - Quiz

Welches Wort gehört nicht zu der Ein-Gruppe?
A
ein
B
kein
C
euer
D
manch

Slide 15 - Quiz

welke woorden horen bij de:
ein- Gruppe
A
dein-
B
mein-
C
unser-
D
den

Slide 16 - Quiz

welke woorden horen bij de:
ein- Gruppe
A
euer-
B
dies-
C
Ihr-
D
ihr-

Slide 17 - Quiz

Kurz üben...

Slide 18 - Slide



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 19 - Quiz

Onzijdig woord der-Gruppe in de vierde naamval
A
der
B
das
C
die
D
dem

Slide 20 - Quiz

Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 21 - Quiz

6

Slide 22 - Video

00:29
Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 23 - Open question

00:35
En? wist je dit nog?
A
jazeker
B
nee, ik was het helemaal kwijt

Slide 24 - Quiz

00:59
Welke vraag wordt hier bedoeld?

Slide 25 - Open question

01:03
En? wist je dit nog?
A
jazeker
B
nee, dit was ik echt vergeten

Slide 26 - Quiz

01:34
Welke vraag wordt er nu bedoeld?

Slide 27 - Open question

01:48
Welke vraag had jij ingevuld?
A
de 1e vraag
B
de 2e vraag
C
Dit wist ik helemaal niet meer

Slide 28 - Quiz

Nu zelf een paar zinnen ontleden
Als je het niet meer weet, kun je de video nog eens afspelen

Slide 29 - Slide

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

A
...(mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 30 - Quiz

Wat is in deze zin het onderwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

A
...(mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 31 - Quiz

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 32 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 33 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
Der Mann schreibt seinen Eltern einen Brief
A
Der Mann
B
seinen Eltern
C
schreibt
D
einen Brief

Slide 34 - Quiz

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Der Mann schreibt seinen Eltern einen Brief
A
Der Mann
B
seinen Eltern
C
schreibt
D
einen Brief

Slide 35 - Quiz

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Der Mann schreibt seinen Eltern einen Brief
A
Der Mann
B
seinen Eltern
C
schreibt
D
einen Brief

Slide 36 - Quiz

Wat is in deze zin het onderwerp?
Der Mann schreibt seinen Eltern einen Brief
A
Der Mann
B
seinen Eltern
C
schreibt
D
einen Brief

Slide 37 - Quiz

vervolgopdracht
Voordat je de vervolgopdracht gaat maken, 
ga je online bij  NA Klar de volgende opdrachten maken: 
Kapitel 3 Lektion 4 Aufgabe 8, 9, 10 (ontleden) en 11 (ww) 
De vervolgopdracht is de video veder afkijken en bestuderen voor de volgende les

Slide 38 - Slide

4

Slide 39 - Video

02:30
Dit wist je uiteraard nog
A
klopt! :)
B
eerlijk gezegd, wist ik dit niet meer :(

Slide 40 - Quiz

02:52
welke verschillen zie je nu bij de 1e en de 3e naamval?

Slide 41 - Open question

03:03
welke woorden horen er naast der/die/das
ook nog bij de der-groep?

Slide 42 - Mind map

03:10
Wist je de verschillende woorden bij de der- en de ein-groep nog?
A
ja beide groepen
B
nee, geen van beide groepen
C
alleen de woorden van de der-goep
D
alleen de woorden van de ein-groep

Slide 43 - Quiz

Vervolgopdracht
Voor de volgende les moet je dit filmpje bekeken hebben en weten wat er met de lidwoorden in de derde naamval gebeurt.
Je hebt weer opgefrist wat het verschil is tussen de 1e en 4e naamval en welke woorden er bij de der- en de ein-groep horen

Slide 44 - Slide

Dank voor je aandacht en graag tot volgende week!

Blijf de woordjes en zinnen bijhouden met leren. De link van deze les staat in de klas bij LessonUp. Dan kan je het nog eens terugkijken.

Heel veel succes met alles en blijf vooral gezond! 

Slide 45 - Slide