Clase 22 verbos de cambio de raíz, tener que

¡Bienvenidos a tu clase de español!
22
Hoy es martes, el 24 de noviembre de 2020
1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos a tu clase de español!
22
Hoy es martes, el 24 de noviembre de 2020

Slide 1 - Slide

Prepárate para esta clase:
Maak je klaar voor deze les...
timer
1:00
¡Importante!
Tu portátil está cerrado;     
  • Je laptop is dicht.

Tu móvil está en tu casillero o tu bolso; 
  •  Je mobiel is in de kluisje of je tas.

Tienes tu cuaderno, portátil y bolígrafo;
  • Je schrift, laptop en pen heb je bij je.

¡Haz caso y guarda el silencio!: 
  • Let op! Oren open en wees stil!

Slide 2 - Slide

El programa de hoy
1) Repetir: Onregelmatige werkwoorden met klankveranderingen in de stam :
(e > i) ,  (o > ue) , (u > ue),(e > ie) LU-quiz (15m)

2) Nieuwe stof:  Tener + que (20m)

3) Presentatie 2 laatste groepen (15m)

4) Voca leren 6.1 + 6.2 presente perfecto (15m)

Slide 3 - Slide

Los objetivos de esta clase

1. Jullie gaan in deze les nog eens oefenen met Spaanse werkwoorden , waarbij er een klankverandering in de stam plaatsvindt

2. Jullie gaan leren over de constructie TENER + QUE.
De doelen voor deze les

Slide 4 - Slide

Hoe zat het ook alweer met....


werkwoorden waarbij de klank in de stam van het werkwoord veranderd? (1m nadenktijd)

Slide 5 - Slide

Werkwoorden met klankverandering in de stam 

Hay 4 grupos:
1.  cerrar (e >ie)
2. poder ( o>ue)
3. jugar (u_ue)
4. pedir (e>i)

Slide 6 - Slide

Sluiten
betekent in het Spaans....
A
salir
B
cerrar (ie)
C
pedir(i)
D
abrir

Slide 7 - Quiz

Zetten/leggen
betekent in het Spaans....
A
conocer
B
pensar (ie)
C
poner
D
ver

Slide 8 - Quiz

Terugkomen,
betekent in het Spaans....
A
dormir (ue)
B
dar
C
volver (ue)
D
preferir (ie)

Slide 9 - Quiz

zich herinneren
betekent in het Spaans
A
probar (ue)
B
recordar (ue)
C
sentir (ie)
D
dormir (ue)

Slide 10 - Quiz

doen/ maken
betekent in het Spaans
A
ver
B
entender (ie)
C
comenzar (ie)
D
hacer

Slide 11 - Quiz

1 Yo (pensar) mucho en ti
2 La clase ( él/ comenzar) a las ocho y veinte.
3 Ahora (vosotros/ entender) esta tarea
4 No ( tú/ perder) ese libro, porque es de mi padre
5 Nosotros (venir) de Uithoorn y ellas ( volver) de Ámsterdam
6 Yo no (conocer) a ese tío; yo (preferir) trabajar solo
7 Ya yo (saber); yo (volver) más tarde porque ella (dormir) ahora
VERVOEG HET ONREGELMATIGE WERKWOORD TUSSEN DE HAAKJES

Slide 12 - Open question

TENER + QUE
Tener (hebben)
tener + que = moeten
achter tener + que komt een HEEL WERKWOORD

bv: tengo que ir al campo de fútbol 
(ik moet naar het voetbalveld gaan) 
>> letterlijk zeg je :
TENGO     QUE                            IR          AL CAMPO DE FÚTBOL
 Ik heb     de verplichting om te   gaan    naar het voetbalveld

Slide 13 - Slide

vervoegen...
yo tengo que  (ik moet)
tu tienes que  (jij moet)
él, ella, usted tiene que (hij, zij, u moet)
nosotros tenemos que (wij moeten)
vosotros tenéis que (jullie moeten)
ellos, ellas usted tienen que (zij moeten, u moet)
....gevolgd door nog een ander heel werkwoord.

Slide 14 - Slide

Maak nu 2 zinnen met gebruik van
tener + que + heel werkwoord

Slide 15 - Open question

 Uitdrukkingen met Tener 

  1. tener frío
  2. tener calor
  3. tener sueño
  4. tener hambre
  5. tener años
  6. tener sed
  7. tener miedo
  8. tener cuidado
  9. tener suerte
  10. tener razón
  11.  tener prisa
Wat betekenen deze uitdrukkingen, denk jij? 
Schrijf ze op in je schrift

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

APRENDE (LEER):  
VOCA 6.1 t/m 6.2 ( NL> ESP)
+ roze werkwoordenblad 25 t/m 35
+
HAZ (MAAK):

VOY A COMPROBAR TU CUADERNO!; VOLGENDE LES DOE IK HW_CHECK


Los deberes para la próxima clase
(het huiswerk voor de volgende les...)
¡Mucha suerte!; veel succes!

Slide 18 - Slide