* Praat met een 'aangenaam' stemvolume.
* Praat Nederlands.
* Wandel.
* Denk aan 'prijzen vergelijken'.
* Iedereen kan om de beurt iets doen, daar hoef je geen ruzie voor te maken.
* Neem een winkelkar.
Klaar met winkelen? Verzamel aan de kassa bij de leerkracht.
Terug op school?
- Geef je kassaticket aan de leerkracht.
- Zet de boodschappen die koel moeten blijven in de koelkast.