schrijven in Nederland- werkwoord zijn

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

ZIJN

Ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 2 - Slide

Ik ben
Jij ...................

Slide 3 - Open question

Ik ben
Hij ............................

Slide 4 - Open question

Ik ben
Jullie ..................

Slide 5 - Open question

even oefenen....

Slide 6 - Slide

Ik _______ een student.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 7 - Quiz

Wij _______ op school.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 8 - Quiz

Hij ________ op de fiets naar school.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 9 - Quiz

Zij ______ een meisje.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 10 - Quiz

Monique en Ahmed _______ getrouwd.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 11 - Quiz

Jij ________ 18 jaar.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 12 - Quiz

Miro _____ een leuke jongen.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 13 - Quiz

Ik ______ elke dag op school.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 14 - Quiz

Jullie _____ in de klas.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 15 - Quiz

Rama ______ de tante van Roos.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn

Slide 16 - Quiz

Hebben

Slide 17 - Slide

HEBBEN

Ik heb
Jij hebt
Hij heeft
Zij heeft
Wij hebben
Zij hebben
Jullie hebben

Slide 18 - Slide

Ik heb
Jij .............................

Slide 19 - Open question

Ik heb
Hij ...............................

Slide 20 - Open question

Ik heb
Simon en Fatima..............

Slide 21 - Open question

Wij ............................vandaag les
A
heeft
B
heb
C
hebben
D
hebt

Slide 22 - Quiz

Ik ......................... een pen.
A
hebben
B
heb
C
hebt
D
heeft

Slide 23 - Quiz

Jij ..................... een fiets
A
heeft
B
heb
C
hebben
D
hebt

Slide 24 - Quiz

Zij ........................... taart
A
hebben
B
heeft
C
heb
D
hebt

Slide 25 - Quiz

hebben en zijn

Slide 26 - Slide

Ik ........................... een kop thee.
A
ben
B
heeft
C
heb
D
zijn

Slide 27 - Quiz

Wij ............................ blij.
A
zijn
B
hebt
C
hebben
D
is

Slide 28 - Quiz

Hij ............................ een boek.
A
is
B
hebben
C
heeft
D
bent

Slide 29 - Quiz

Jij ............................. op school.
A
is
B
heeft
C
hebt
D
bent

Slide 30 - Quiz

De hond ........................ in de keuken.
A
heeft
B
is
C
bent
D
hebben

Slide 31 - Quiz

Ik ........................ een fiets

Slide 32 - Open question

Wij ....................... op school

Slide 33 - Open question

Jij ......................... een fiets

Slide 34 - Open question

einde

Slide 35 - Slide