inversie en vragen maken met vraagwoorden

Woordvolgorde in een zin
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordvolgorde in een zin

Slide 1 - Slide

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 2 - Drag question

De woordvolgorde in een zin
1. Persoon
2. Werkwoord
3. Extra informatie
Hij
fietst
naar school.

Slide 3 - Slide

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
1
2
3
4
leren
Nederlands
Zij
wil

Slide 4 - Drag question

hoofdzin met inversie
1. X
2. Werkwoord
3. onderwerp
4. rest
Vandaag
is
Jan
Thuis

Slide 5 - Slide

hoofdzin met inversie
De X kan staan voor;
morgen, om één uur, om tien uur, dinsdag, sinds een week, dan, daar, vandaag, hier, sinds een uur
etc.

Slide 6 - Slide

Maak goede zinnen met de woorden
Sleep de woorden in de goede volgorde.
Begin met het rode woord.

Slide 7 - Slide

mijn ouders
Volgende week
op bezoek
komen

Slide 8 - Drag question

dan in Nederland
In Frankrijk
meer mensen
wonen

Slide 9 - Drag question

hebben
de kinderen
geen les
Op woensdag-middag

Slide 10 - Drag question

niet
we
Vanavond
thuis
zijn

Slide 11 - Drag question

televisie
Na het eten
altijd
kijken
wij 

Slide 12 - Drag question

een afspraak
Om half drie
heb
ik

Slide 13 - Drag question

ik
wil
een grote reis
maken
Volgend jaar

Slide 14 - Drag question

Buiten
erg koud
is
het 

Slide 15 - Drag question

hij
slaapt 
Soms
in de trein

Slide 16 - Drag question

Vanmiddag
blijven
wij
op school

Slide 17 - Drag question

wij
naar mijn familie
Zondag
gaan

Slide 18 - Drag question

Vanmiddag
gaat
solliciteren
Ali 

Slide 19 - Drag question

mis
mijn land
ik 
Elke dag

Slide 20 - Drag question

Op zaterdag
niet 
werk
ik 

Slide 21 - Drag question

een grote tafel
In de woonkamer
staat

Slide 22 - Drag question

Hoe goed kan je nu een zin maken?
(die begint met 'plaats' of 'tijd')
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

De woordvolgorde bij een vraagzin
1. Werkwoord
2. Persoon
3. Extra informatie
Fietst
hij
naar school?

Slide 24 - Slide

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?

Slide 25 - Slide

Herhaling: De afspraak
Als de vraagzin begint met een vraagwoord, dan is het tweede woord altijd een werkwoord. Daarna de persoon.
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?
Waar
koop
jij
kleding?

Slide 26 - Slide

Tot slot
Thuis kijken:
https://www.youtube.com/watch?v=nKhbGj7u3jk

Slide 27 - Slide