Regelmatige werkwoorden Duits

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

1. de stam van het werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen moet je de stam vinden.
De stam van het werkwoord vind je door -en of -n weg te halen van het hele werkwoord.

voorbeeld: stam van wohnen = wohn
stam van klettern = kletter

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2. de persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  (/n)  - hele werkwoord
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  (/n)  - hele werkwoord

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
Er zijn meerdere antwoorden juist
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 5 - Quiz

Antwoord C kan ook kloppen voor een paar werkwoorden bv:
streicheln
tun
verbessern

Dus als het hele ww niet met -en  eindigt maar met -n.
Regelmatige werkwoorden
Voor het vervoegen van een werkwoord schrijf je eerst de stam op. 
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
streicheln = streichel

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Vind de stam van het werkwoord!

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

spielen

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

streicheln

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

verbessern

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

lachen

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

machen

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions


Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions


Meine Eltern (streicheln) den Hund.
A
streicheln
B
scheichelen
C
streichelt
D
streichele

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Dus.....
Regelmatige werkwoorden vervoegen:
Stap 1: schrijf de stam op (hele w.w. -n / - en)
Stap 2: voeg de uitgang toe
Ich              stam + e                         wir                   stam + en
Du               stam + st                       ihr                    stam + t
Er/sie/es  stam + t                         Sie/sie            stam + en

Slide 23 - Slide

This item has no instructions