Examentraining Biologie havo 2025

Examen
training  
mei 2025
1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 49 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Examen
training  
mei 2025

Slide 1 - Slide

Wat neem je mee naar het biologie examen?
  • Tijdens je examen mag je een Binas van school gebruiken, 
  • De Binas dient compleet onbeschreven en onbeplakt te zijn. Het gebruik
       van briefjes als paginawijzers is niet toegestaan.
  • Het gebruik van een niet-grafische rekenmachine is toegestaan.
  • Verder meenemen naar je examen: (reserve-)pen, teken potlood, gum,
       geodriehoek, passer, kleurpotloden
  • Tijdens je examen mag je NIKS lenen van anderen. 

Slide 2 - Slide

Hoe beginnen?
  • Leg alles wat je nodig hebt klaar.
  • Haal even adem!
  • Blader het examen door voor een eerste indruk, hoeveel vragen, is er een
     bijlage, staan er vragen op de achterkant?! 
  • Begin bij het begin
  • Lees de vraag eerst zorgvuldig voordat je gaat schrijven. 

Slide 3 - Slide

Waar moet je op letten?
  • Werk netjes en schrijf leesbaar, gebruik per vraag genoeg ruimte
  • Streep de vraag waar je klaar mee bent door
  • Verander bij het overkijken alleen antwoorden als je echt zeker weet dat de eerste ingeving
     fout was, meestal is je eerste ingeving de juiste. 
  • Bij tijdgebrek mag je ook verwijzen naar je kladpapier waar eventueel antwoorden opstaan
     die nagekeken moeten worden, noteer dan op dit kladpapier ook naam en examennummer.
  • Lever uitwerkbijlagen altijd in, ook als je er niks op geschreven hebt.
  • Ben je klaar, haal even adem en bekijk alles nog een keer rustig (als je voldoende tijd hebt).
  • Concentreer je op je eigen werk, het doet er niet toe dat anderen al klaar zijn of juist nog
      bezig zijn. 

Slide 4 - Slide

Controleer je werk
  • Heb je alle vragen gemaakt?
  • Heb je bij meerkeuzevragen 1 HOOFDletter genoteerd?
  • Heb je alle berekeningen opgeschreven?
  • Heb je de juiste eenheden genoteerd?
  • Heb je bij diagrammen de assen juist en volledig benoemd?
  • Heb je niet meer antwoorden gegeven dan gevraagd? 

Slide 5 - Slide

Welk type vragen kom je tegen?
  • Open vragen: aantal punten meestal gelijk aan aantal
      denkstappen
  • Meerkeuze vragen

In de examens kunnen meerkeuzevragen voorkomen voor 1 punt en voor 2 punten, dit is nieuw. Het aantal punten dat aan een  meerkeuze-vraag wordt toegekend, hangt in principe samen met het aantal denkstappen dat de kandidaat moet maken om tot het antwoord te komen.
LET OP!

Slide 6 - Slide

Er zijn verschillende soorten open vragen
Hoe te herkennen?
Feitenkennis
Noem..
Met welke term…
Wat is…
Geef een omschrijving van …
Verklaring / toelichting
Geef een verklaring voor…
Inzicht
Leg uit….
Bereken…
Mening
Beargumenteer…
Vaardigheden
Formuleer een hypothese
Maak een werkplan
Beschrijf een werkwijze…
Trek een conclusie

Slide 7 - Slide

  Snoekkroketten

Slide 8 - Slide

1. Wat is de vraagstructuur?
Instructiewerkwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleggen + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + mbv gegevens uit de tabel


Slide 9 - Slide

1) Lees onderstaande vraag
Leg met behulp van de gegevens uit de tabel uit wat de voornaamste oorzaak is van de constatering dat snoekkroketten inderdaad lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten.

Slide 10 - Slide

2. Wat is de antwoordstructuur?
Instructiewerkwoord als zelfstandig naamwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleg + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + m.b.v. gegevens uit de tabel


Slide 11 - Slide

3. Naar welk verband wordt gevraagd?

Moet je een oorzaak/ gevolg uitleggen? Moet je een conclusie trekken uit de gegevens? Om dit te achterhalen kun je gebruik maken van de signaalwoorden uit de vraag.

Slide 12 - Slide

3. Naar welk verband wordt gevraagd?

Slide 13 - Slide

4. Over welk hoofdonderwerp in de Biologie gaat deze vraag?
Bedenk bij welk hoofdonderwerp deze vraag hoor. Dit kan je op het juiste spoor zetten voor te gebruiken BINAS tabellen of begrippen in het antwoord -> Voeding en vertering

Slide 14 - Slide

5. Welke gegevens uit de vraag kan ik gebruiken?

Lees de informatie uit de context gericht door om relevante gegevens te vinden die je nodig hebt voor het antwoord.
Arceer eventueel.

Slide 15 - Slide

6. Welke gegevens/ kennis moet ik zelf toevoegen?
Bedenk welke kennis je nog moet toevoegen om het antwoord compleet te maken. Bedenk ook welke biologische begrippen waarschijnlijk in het antwoord moeten voorkomen: 
Enzymen, koolhydraten, eiwitten, vetten, organen


Slide 16 - Slide

7. Formuleer nu je antwoord
Herhaal de vraag + neem het signaalwoord dat past bij het verband in de vraag + voeg het hulpmiddel toe.


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat ...

Slide 17 - Slide

8. Controle
Lees de vraag nog een keer goed door en kijk nog een keer kritisch naar je antwoord. Beantwoord je de vraag eigenlijk wel? Zo niet: pas je antwoord aan


Slide 18 - Slide

9. Maak het antwoord compleet
Voeg informatie uit de context en eigen informatie (kennis/ BINAS) toe om het antwoord compleet te maken.


Slide 19 - Slide

Nog een voorbeeld
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.

Slide 20 - Slide

Uitwerking vraag over koorts en rillen
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep. Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.
Verband leggen: wat heeft rillen met temperatuurstijging te maken? 
rillen betekent bewegen, dus gebruik van spieren dus verbranding dus warmteproductie!

Slide 21 - Slide

Uitwerking vraag over koorts en rillen
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.
Uit het antwoord moet blijken dat:
• het rillen wordt veroorzaakt door spiersamentrekkingen 1p
• waarbij warmte vrijkomt (ten gevolge van dissimilatie) 1p

Slide 22 - Slide

Veel gemaakte fouten:
- Geen antwoord geven op de vraag (wat is het verschil tussen ... en ...?)
- Onvolledige antwoorden (gebruik hele zinnen!)
- Alleen vraag herhalen (geen uitleg/nieuwe informatie)
- Te snel naar antwoord willen (werk denkstappen uit met herkenbare streepjes, * of - !)
- Meer redenen of voorbeelden noteren dan gevraagd
- Alleen standpunt of mening geven zonder onderbouwing met biologische argumenten
- Niet antwoorden op niveau van gevraagd organisatieniveau (bijvoorbeeld moleculair)
- Verkeerde nummering door vragen over te slaan, check dit!!
- Enzymen zijn geen organismen! Het zijn eiwitten. Enzymen gaan dus niet dood, wel kunnen ze
   denatureren. 

Slide 23 - Slide

Veel gemaakte fouten:
  • Organische en anorganische stoffen door elkaar halen
  • Abiotisch en biotisch door elkaar halen. 
  • Antigenen en antistoffen door elkaar halen
  • Humorale en cellulaire afweer door elkaar halen
  • DNA en RNA door elkaar halen
  • Een orgaan is onderdeel van een orgaanstelsel:  verteringsstelsel, bloedvatenstelsel, zenuwstelsel, zintuigstelsel, ademhalingsstelsel, hormoonstelsel en uitscheidingsstelsel
  • Het verschil niet weten tussen producenten, consumenten en reducenten
  • Niet weten dat natuurlijke selectie het belangrijkste evolutiemechanisme is
  • De BINAS onvoldoende raadplegen!!!

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

antwoord op rekenvraag bloedsomloop
HMV=SV x HSF
Dus 70 x 70 =4900 ml (of 4,9L)
Inspanning zorgt voor HSF van 200 en een HMV dat 5x zo hoog is HMV is dan 5x4900L= 24500 ml (of 24,5L), alles invullen in formule geeft:
24500= SV x 200 ---> SV= 122,5 ml
Dan nog % verandering berekenen: 122,5-70 / 70 x 100 = 75%
BIJ BEREKENINGEN MOET JE ALTIJD DE EENHEID NOTEREN!!!

Slide 26 - Slide

Grafieken tekenen
Je doet een onderzoek naar de invloed van verschillende zoutconcentraties in het milieu op de hartslagfrequentie van een watervlo. Je moet een grafiek tekenen. Hoe ziet deze eruit? 


Slide 27 - Slide

Grafieken tekenen
Op de X-as komt dan de zoutconcentratie (je stopt namelijk de watervlo in vooraf bepaalde zoutconcentraties), op de Y-as komt de hartslagfrequentie (deze wil je onderzoeken/ meten).
Samengevat:
X-as: wat je weet (onafhankelijke variabele)
Y-as: wat je meet (afhankelijke variabele)

LET OP: zorg dat je de assen ook benoemt, inclusief grootheid (zoals tijd) en eenheid (zoals minuten). Zorg ook voor een mooie schaalverdeling. Teken de meetpunten én de grafieklijn, meestal een vloeiende lijn waar je geen liniaal voor gebruikt! Laat de lijn alleen door het 0,0 punt (de oorsprong) gaan als dat logisch is en uit de gegevens blijkt! Zorg voor een legenda.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Nog wat aandacht voor lastige onderwerpen
  • stambomen en kruisingen
    -vul bij stambomen eerst fenotypen in
    -Bepaal wat dominant is en of het om X-chromosomale
      overerving gaat. 
    -vul zoveel mogelijk genotypen in
    -Bij X-chromosomaal gebruik je de notatie XA en Xa
  • Zorg dat je de fenotypeverhoudingen kent: 3:1 bij AaxAa en 9:3:3:1 bij AaBbxAaBb  en 1:1 bij Aaxaa. Houd rekening met letale allelen!

Slide 30 - Slide

Voorbeeld stambomen: Wat is hier dominant en erft de haarkleur autosomaal of X-chromosomaal over? 

Slide 31 - Slide

Zoek de basiskringloop:
-groen planten
-paars dieren
-bruin reducenten

Wat is autotroof en wat is heterotroof?

Slide 32 - Slide

Vragen bij de N-kringloop
  • Welke omzettingen worden door rottingsbacteriën en door denitrificerende bacteriën
      uitgevoerd? 
  • Welke omzettingen worden door stikstofbindende bacteriën en door nitrificerende bacteriën
      uitgevoerd? 
  • In deze kringloop staat niet: de reactie die Annamoxbacteriën uitvoeren: Deze zijn chemo-
     autotroof:  NH4+ + NO2- + (CO2+ H2O) -> N2 + 2H2O + organische stof
  • Belangrijk is dat je in een N-kringloop kunt aflezen of er meer of minder N ontstaat. 
  • Welke N-verbindingen kunnen uitspoelen in het grondwater? 
  • Welke N-verbindingen kunnen vervluchtigen?
  • Wat is groenbemesting en wat is eutrofiëring?

Slide 33 - Slide

De bloedsomloop
Vraag: In je lever wordt ureum gemaakt. Via 
urine verlaat dit je lichaam. Noem alle stations
waar dit ureummolecuul langsgaat van lever 
tot nier.

Slide 34 - Slide

Bloeddruk (mmHg of kPa)
-waardoor ontstaat bloeddruk?
-Beschrijf het verloop van de
  grafiek
-Bloeddruk en osmoregulatie
  hangen nauw samen. Noem
  1 enzym en 2 hormonen
  die hierbij een rol spelen. 

Slide 35 - Slide

Ademhaling

Slide 36 - Slide

Ademhaling
-Via welk proces vindt gaswisseling plaats?
-Waardoor bevat uitgeademde lucht voldoende zuurstof voor        mond-op-mond-beademing?
-Iemand heeft longemfyseem, het aantal longblaasjes neemt
  dan sterk af. Welke factor in de wet van Fick wordt hierbij sterk    beïnvloed? 
-Waar wordt je ademhalingsfrequentie geregeld? 

Slide 37 - Slide

De nieren
-Welk verband is er tussen ADH en de
 osmotische waarde van het bloed?

-Bij welk cijfer kun je ADH plaatsen?

Slide 38 - Slide

Dissimilatie en Assimilatie
  • Dissimilatie is verbranding, vindt plaats in alle levende cellen
  • Het doel is energieproductie (ATP). 
  • Het verloopt met (aeroob) of zonder (anaëroob) zuurstof.
  • Alle organische stoffen kunnen gedissimileerd worden
  • De deelprocessen vinden plaats in cytoplasma en mitochondriën (zie
      BINAS)  
  • De dissimilatie is een continu proces, onafhankelijk van licht, i.t.t.   fotosynthese. 

Slide 39 - Slide

Assimilatie
  • Fotosynthese is een assimilatie (opbouw)proces
  • Koolstofassimilatie is een synoniem van fotosynthese
  • Voortgezette assimilatie is bijvoorbeeld de omzetting van
      glucose in zetmeel

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Van DNA tot eiwit
  • DNA-mRNA =transcriptie
  • pré mRNA -> mRNA =splicing (introns worden verwijderd
     exons komen tot expressie
  • mRNA ->Aminozuren -> EW =translatie
    -Waar vinden bij prokaryoten de processen transcriptie en translatie
      plaats en waar bij eukaryoten?
    -Vindt splicing bij zowel pro- als eukaryoten plaats?
    -Welk tRNA anticodon hoort bij deze mRNA code? AUG 

Slide 42 - Slide

Zenuwstelsel en signaalverwerking
  • autonoom vs animaal
  • centraal vs perifeer
  • sensorische en motorische zenuwcellen, schakelcellen
  • grote en kleine hersenen
  • reflexen (op hoofdhoogte en daar onder) en bewuste reacties
  • neurotransmitters: exciterend en inhiberend
  • motorische eenheid en motorisch eindplaatje
  • rustpotentiaal en actiepotentiaal
  • natriumkaliumpomp

Slide 43 - Slide

Hormonen
De kandidaat kan in een context:
1 de werking van een regelkring in het hormoonstelsel voorspellen;
2 de werking van hormoonklieren en de specifieke werking van hun hormonen beschrijven en afleiden hoe de doelorganen daarop reageren;
3 het verband beschrijven tussen hormonale regulatie en het handhaven van
homeostase;
4 de relatie tussen het hormoonstelsel en het zintuig-, spier- en zenuwstelsel toelichten.

Slide 44 - Slide

Hormonen
hormoonklieren, hypofyse, hypothalamus, schildklier, nieren, bijnieren, ovaria, testes, eilandjes van Langerhans, exocrien, endocrien, doelwitorganen, receptor, hormoonconcentratie, insuline, glucagon, adrenaline, schildklierhormoon, spijsverteringshormonen, EPO.
Vraag: 
-noem een exocrien en een endocrien product van de nieren
-noem de 2 effectoren die een rol spelen bij thyroxine (zie BINAS)
-via welk orgaan en via welke hormonen wordt de glucosehuishouding 
  geregeld? Noem van dit orgaan ook een exocrien product. 

Slide 45 - Slide

Afweer: specifiek
Humoraal: afweer via antistoffen (=eiwitten gemaakt door rijpe B-cellen =plasmacellen) die zich richten op ziekteverwekkers tussen cellen (in bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe)
Cellulair: afweer door cellen = cytotoxische T-cellen

De T verwijst naar de thymus, de B naar het beenmerg!

Slide 46 - Slide

Afweer: aspecifiek
Ook wel aangeboren afweer= complementsysteem, macrofagen, huid en slijmvliezen
Vragen: 
-Noem 2 belangrijke verschillen tussen de aspecifieke en specifieke afweer? 
-Op welke cellen zit MHC1 en waar zit MHC2?
-Wat is precies de functie van T-helper cellen?
-Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie?
-Wat is het verschil tussen natuurlijke en kunstmatige immunisatie?

Slide 47 - Slide

Natuurwetenschappelijke methode: 
een werkplan maken
In een werkplan beschrijf je materiaal en methode. Vergeet de controleproef niet! Deze verschilt in 1 factor van het eigenlijke experiment.
Een vraag: je wilt testen of knoflook (dat een bacteriedodende werking heeft) kan zorgen voor betere ontkieming van sla-zaadjes. Stel een werkplan op.

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Link