LL module 1 en 2 samengevat - 4V

do. 13 jan. - 4V - 3e/4e uur
Lesdoel: aan het einde van de les is je kennis opgefrist over de literaire theorie uit Laagland, module 1 en 2.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

do. 13 jan. - 4V - 3e/4e uur
Lesdoel: aan het einde van de les is je kennis opgefrist over de literaire theorie uit Laagland, module 1 en 2.

Slide 1 - Slide

Module 1

Slide 2 - Slide

§1.1 Fictie & literatuur
Non-fictie
1 Tekst beschrijft bestaande situatie in de werkelijkheid.
2 Tekst heeft buitentekstueel doel.
3 Tekst is waar of niet waar.
 Fictie
1 Tekst beschrijft geen bestaande situatie in de werkelijkheid, maar is
    “wereld in woorden”.
2 Tekst heeft geen buitentekstueel doel.
3 Waar of niet waar is niet aan de orde.

Slide 3 - Slide

§1.1 Fictie & literatuur
Drie soorten literaire teksten:
1. Proza: bladspiegel GEEN bijzondere rol
  • romans (100+)
  • novelle (80-100)
  • korte verhalen ( -25)
2. Poëzie: (gedichten) bladspiegel WEL bijzondere rol
3. Toneel: uitgangspunt toneelvoorstelling.

Slide 4 - Slide

§1.2 Lezer & tekst
  • Een open plek ontstaat door literair vertellen.
  • Een open plek is een tekstgedeelte dat bij de lezer vragen oproept. De lezer wil de open plek invullen.
  • Als na het lezen van de tekst alle open plekken zijn ingevuld, heeft de tekst een gesloten einde.
  • Blijven na lezing open plekken bestaan, dan is er een open einde.

Slide 5 - Slide

§1.2 Lezer & tekst
Spanning is een techniek om de leeservaring te sturen.

Spanning ontstaat door:
  • een raadsel → personage en lezer zijn onwetend
  • een geheim → lezer heeft bepaalde informatie niet
  • een dreiging → het personage is onwetend
Spanning is een vorm van een open plek.


Slide 6 - Slide

§1.3 Jij als lezer
Lezers verschillen in literaire voorkeuren.
De smaak van lezers ligt niet voor altijd vast, maar is gedurende iemands leven in ontwikkeling.
Verschillende smaken zorgen voor verschillende lezersreacties op literaire teksten, mogelijk bepaald door gender.
In veel literaire teksten is identiteit een belangrijk onderwerp.

Slide 7 - Slide

Module 2

Slide 8 - Slide

§2.1 Nadruk op taalgebruik
  • Journalistiek artikel / schoolboek = zakelijke tekst 
  • --> nadruk op informatieoverdracht, streven naar eenduidige interpretatie. 
  • --> taal = middel

  • Literatuur / poëzie = literaire tekst
  • --> literaire verwoording, 'taalkunst' staat centraal
  • --> taal (iets mooi verwoorden) = doel op zich

Slide 9 - Slide

§2.1 Nadruk op taalgebruik
  • Nadruk op taalgebruik = foregrounding
  • --> een taaluiting valt op omdat deze afwijkt van wat 'normaal' is.

  • Vormen van taalgebruik die foregrounding kunnen bewerkstelligen:
  • --> Stijlfiguren (bewuste afwijkingen van normaal taalgebruik)
  • --> Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik)

Slide 10 - Slide




  • Tegenstelling (antithese)
  • Herhaling (repetitio)
  • Paradox
  • Opsomming (enumeratio)
  • Litotes
  • Ironie



  • Eufemisme
  • Chiasme (kruisstelling)
  • Parallellisme
  • Pleonasme
  • Tautologie
  • Hyperbool
  • Retorische vraag
§2.2 Stijlfiguren

Slide 11 - Slide

Stijlfiguren (1)
Stijlfiguren zijn bewust toegepaste afwijkingen van het alledaagse taalgebruik. Ze zorgen voor een bepaald effect bij de lezer (zie blz. 53-55).

  • Antithese: tegenstelling --> b.v. leven – dood; zomer – winter; oud – jong.
  • Repetitio: (vrijwel) ongewijzigde herhaling van een woord(groep) --> b.v. uur na uur; drommels, drommels en nog eens drommels…
  • Paradox: schijnbare tegenstrijdigheid --> b.v. schrijven is schrappen; kalm aan en rap een beetje; haast je op je gemak
  • Opsomming: van namen, feiten of gegevens --> b.v. wij kopen wijn, kaas en brood




Slide 12 - Slide

Stijlfiguren (2)
  • Litotes: ontkenning van het omgekeerde
    --> b.v. hij woont daar niet onaardig
  • Ironie: milde (zelf)spot of verbale ironie (als het tegenovergestelde gezegd wordt van wat bedoeld wordt)
    --> b.v. wat zie jij er schitterend uit! (als iemand net uit de regen komt)
  • Eufemisme: ‘verzachting’
    --> b.v. overlijden (i.p.v. doodgaan); het kleinste kamertje (i.p.v. wc) 
  • Chiasme: kruisstelling > twee paren van woorden of woordgroepen  --> b.v. iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen

Slide 13 - Slide

Stijlfiguren (3)
  • Parallellisme: terugkeer van dezelfde woordvolgorde
    --> b.v. spreken is zilver, zwijgen is goud; looft, alle volken, looft den heer, roemt, alle landen, roemt zijn eer
  • Pleonasme: een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip wordt nog eens verwoord
    --> b.v. hete zon; gestoorde gek 

  • Tautologie: eenzelfde begrip wordt meerdere malen met synoniemen uitgedrukt
    -->  b.v. altijd en voor eeuwig; gratis en voor niets

  • Hyperbool: sterke overdrijving
    --> b.v. ze weende een zee van tranen; de regen valt met bakken uit de lucht

  • Retorische vraag: vraag waarvan het antwoord als bekend verondersteld wordt.
    --> b.v. je denkt toch niet dat ik gek ben?

Slide 14 - Slide

§2.3 Beeldspraak en symboliek

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

§2.4 Betekenistoekenning
Betekenistoekenning = de betekenis van een verhalende tekst of gedicht vaststellen.
Synoniemen voor 'betekenistoekenning':
  • interpretatie
  • vaststellen van thematiek

Slide 21 - Slide

Hoe interpreteer je een tekst? 
Hoe bepaal je het thema van een tekst? Hoe ken je betekenis toe aan een tekst?

  • Betekenis ontstaat doordat jij als lezer actief met een tekst aan de slag gaat. 
  • --> betekenistoekenning = lezersactiviteit
  • Als lezer ken je betekenissen aan teksten toe door het ontdekken van betekenisstructuren.
  • Het gaat dus niet om de intentie van de auteur of om een door hem/haar verborgen boodschap in de tekst die je moet zien te vinden.

Slide 22 - Slide

Betekenisstructuren ontstaan door:
  • herhalingen (overeenkomsten) van woorden, woordgroepen, gebeurtenissen, situaties, passages en scènes.
  • opposities (tegenstellingen) van woorden, woordgroepen, gebeurtenissen, situaties, passages en scènes.

Slide 23 - Slide

Betekenistoekenning
Actieve lezers zoeken en vinden herhalingen (overeenkomsten) en opposities (tegenstellingen) en kennen vervolgens betekenis toe aan wat terugkeert en wat daarmee een contrast of tegenstelling vormt. Dit is voor lezers de basis voor hun betekenistoekenning (interpretatie) van de literaire tekst.


Slide 24 - Slide

Betekenistoekenning Hersenschimmen

Slide 25 - Slide

Hersenschimmen: titel en thematiek
  • Metafoor: Maarten > demente mens/vergeten > onmogelijk om de werkelijkheid te kennen en er vat op te krijgen (ook niet met een Heidensieck-thermometer):

  • Hersenschimmen: ieder mens ervaart zijn eigen realiteit > Motto: ‘Een mooie droom waar iedereen in wordt gesust en afzonderlijk uit wakker wordt’

  • Taal: instrument om greep op de werkelijkheid te houden.

Slide 26 - Slide

Hersenschimmen: titel en thematiek
  • Verwijzingen naar het einde/de dood:
  • --> taal die afbrokkelt;
  • --> verdwijnende herinneringen (ben je dan nog?);
  • --> de winter en het isolement;
  • --> wegvallende lichamelijke functies;
  • --> verlies van gevoel voor conventies.
  • Motieven die hierbij horen: Graham Greenes roman, de foto’s, de hond, het verlangen naar lente, de kinderen, flash-backs, Engels-Nederlands.

Slide 27 - Slide

Hersenschimmen: vertelsituatie en stijl
  • Ik-perspectief, maar met inconsistenties of stijlbreuken:
  • --> De auteur heeft zich goed verplaatst in de situatie van Maarten en laat de lezer dit voelen,
  •         maar grijpt toch zo nu en dan in (interpunctie; cursiveringen; ‘terzijdes’); 
  • --> Sommige beschrijvingen van Maarten zijn ineens heel uitgebreid en soepel;

  • Stijl: helder en direct > vergroot tragiek.
  • Realistische weergave (door deskundigen bevestigd).
  • De auteur heeft de ongrijpbaarheid van de wereld gegoten in een herkenbare en kenbare vorm en een romanwerkelijkheid gecreëerd. Soms vertoont de illusie barsten.

Slide 28 - Slide

Vragen?
Indien er nog tijd over is: werk lekker verder aan je opdracht over Hersenschimmen

Slide 29 - Slide