H3 woordsoorten (zww, hww, kww)

Wat gaan we doen?
- start met woordsoorten bladzijde 90:
* zelfstandig werkwoord 
* hulpwerkwoord
* koppelwerkwoord 
- samen opdrachten maken + uitleg
Let op: iedere dag 15 minuten lezen in je leesboek (wekkertje in telefoon)
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
- start met woordsoorten bladzijde 90:
* zelfstandig werkwoord 
* hulpwerkwoord
* koppelwerkwoord 
- samen opdrachten maken + uitleg
Let op: iedere dag 15 minuten lezen in je leesboek (wekkertje in telefoon)

Slide 1 - Slide

Bladzijde 90
Startopdracht
Vul de 3 hww in

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Link

Aan de slag
Vragen?

Bladzijde 90 opdracht 1 maken (samen nakijken)

Klaar? 
Maak opdracht 2 en 3 (=huiswerk)
(Voorbeeld opdracht 3: In de pauze koopt Marloes...)
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Upload een foto van je huiswerk
Opdracht 2 en 3 blz. 90/91

Slide 5 - Open question

Hoe gaat het met....
- Iedere dag 15 min. lezen?
- Voorbereiding presentaties?

Slide 6 - Slide

Wat gaan we doen?
Les 1:
1. Huiswerk nakijken
2. Verder oefenen met hww, kww en zww (online)

Les 2: 
1. Oefenen met alle woordsoorten tot nu toe
2. Opdracht uit het boek maken

Slide 7 - Slide

Bladzijde 90+91
Mondeling opdracht 2 en 3 nakijken

Vragen?
Opdracht 4 (samen)

Slide 8 - Slide

De rest van de tijd:
Online 
H3 > grammatica over zww, kww en hww > extra opdrachten 

Slide 9 - Slide

Les 2
Alle woordsoorten tot nu toe

Slide 10 - Slide

Wat is het verschil tussen een concreet en abstract zn?
timer
1:00

Slide 11 - Open question

'Het' kan in een zin voorkomen als:
A
onbepaald lidwoord (olw)
B
bepaald lidwoord (blw)
C
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

'een' is een onbepaald lidwoord (olw)

'de' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden (blw)
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (zn)
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Een voorzetsel geeft een ..... aan
A
plek
B
tijd
C
hoeveelheid
D
oorzaak

Slide 15 - Quiz

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Pers.vnw
- duidt een persoon, dier of ding aan
Let op: ook 'het' kan een pers.vnw zijn (het maakt mij niet uit)

Bez.vnw.
- geeft aan van wie iets is
- staat altijd vóór het zn waar het bij hoort (jouw auto) 

Slide 16 - Slide

Is dat jouw broer?
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Ik vraag iets aan jouw
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Ik vind jou tekening heel mooi.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

Deze woorden kunnen zowel pers.vnw als bez.vnw zijn:
je, haar, ons, jullie, hun

Hoe weet je of het pers.vnw of bez. vnw is?

Vervang het door:
'hem' of 'hij' --> pers.vnw
'zijn' --> bez. vnw 

Slide 20 - Slide

De docent vroeg haar waarom ze er niet was.

Je kunt 'haar' vervangen door 'hem' --> dus het is een pers.vnw.

Je kunt 'haar' niet vervangen door 'zijn' --> dus het is GEEN bez.vnw.

Slide 21 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
aanw.vnw
- wijst een mens, dier of ding aan
- deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Slide 22 - Slide

vragend voornaamwoord
vrag.vnw
- wie, wat, welk(e), wat voor (een)
- Vooraan de vraag/zin
Let op: niet als ze terug verwijzen naar een eerdergenoemd woord. 

waar, wanneer, waarheen en hoe zijn GEEN vrag.vnw. 

Slide 23 - Slide

Bijwoord
Vertelt iets over:
- ww (zij werkt netjes)
- bn (dat is heel mooi)
- een ander bw (zij schrijft erg netjes)



Slide 24 - Slide

Bijwoord 
Kan ook het volgende aangeven: 
- ontkenning 
- plaats/richting
- tijd
- zekerheid 

Dat ene woord is dan een bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Slide

Aan de slag 
Huiswerk voor na de presentaties:

Opdracht 5 bladzijde 91 maken
Zorg dat je alle woordsoorten kent! 

Zie ook de brug en woordsoorten hoofdstuk 1 en 2

Slide 26 - Slide