3TL H6 en H8

3TL H6 en H8
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3TL H6 en H8

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

PW H6 en H8
Hoofdstuk 6 en 8
19 leerdoelen/vragen
Stapsgewijs 3/4 per les

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om een product te maken, noemen we productiefactoren. Er zijn vier productiefactoren:
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

| **Productiefactor** | **Uitleg** | **Voorbeeld** |
| ---------------------- | ---------------------------------------------------------------------------------------------- | ----------------------------- |
| 💰 **Kapitaal** | Machines, gebouwen, gereedschap – alles wat je gebruikt om iets te maken. | Een oven in een bakkerij |
| 👷‍♀️ **Arbeid** | Het werk dat mensen doen. | De bakker die het brood maakt |
| 🌱 **Natuur** | Alles wat uit de natuur komt. | Graan, water, zonlicht |
| 💡 **Ondernemerschap** | Iemand die de andere drie productiefactoren bij elkaar brengt om iets te maken of te verkopen. | De eigenaar van de bakkerij |

💰 Kapitaal
Denk aan machines, gereedschap, gebouwen.
Alles wat je gebruikt om een product te maken.
Voorbeeld: een oven in een bakkerij.

👷‍♀️ Arbeid
Het werk dat mensen doen om iets te maken of te verkopen.
Voorbeeld: de bakker die het brood bakt.

🌱 Natuur
Alles wat uit de natuur komt.
Voorbeeld: graan, water, zonlicht.

💡 Ondernemerschap
De persoon die de andere drie productiefactoren organiseert.
Neemt risico’s en bedenkt hoe iets verkocht kan worden.
Voorbeeld: de eigenaar van de bakkerij.


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Kies een product (bijv. een product wat je vaak gebruikt of waar je aan gehecht bent).

Beantwoord de volgende vragen:

Kapitaal: Wat heb je aan spullen nodig om dit product te maken?
Arbeid: Wie werkt eraan?
Natuur: Welke natuurlijke producten worden gebruikt?
Ondernemerschap: Wie organiseert alles?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Kapitaalintensief vs Arbeidsintensief
Kapitaalintensief
Arbeidsintensief

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Kapitaalintensief = met machines 
Arbeidsintensief = werken met de handen
Kapitaalintensief en arbeidsintensief *

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten.

  • Bijvoorbeeld: 
  • Inkoopprijs t-shirt = €20,-
  • Brutowinstmarge = 50%
  • Verkoopprijs = €30,-

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wie krijgt wat?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Consumentenprijs berekenen 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Consumentenprijs berekenen 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Verkoopprijs berekenen 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Verkoopprijs berekenen 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

aan de slag

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Afzet en omzet
Afzet =
Aantal producten dat je verkoopt
Omzet =
Opbrengst van de verkoop

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Het nettoresultaat
  • Omzet (afzet x verkoopprijs)
  • Inkoopwaarde -
  • Brutowinst
  • Bedrijfskosten -
  • Nettoresultaat

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld

Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat
Gamegate heeft € 15.800 omzet behaald. De inkoopwaarde van de games was € 6.700. De personeelskosten zijn € 2.900. De huur van het gebouw is € 1.600. De overige kosten zijn 
€ 1.700.

a. Bereken de brutowinst.
...
b. Bereken het nettoresultaat.
...

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

abstracte markt
concrete markt

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vaste of Variabele kosten
Variabele kosten = afhankelijk van de afzet
Vaste kosten niet

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Vaste en variabele kosten
 Vaste kosten
 bijv.
  • huur
  • rentekosten
  • afschrijvingskosten
 Variabele kosten
 bijv.
  • grondstoffen
  • schoonmaakmiddel
  • waterverbruik
  • personeel? flex

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vaste en variabele kosten
 Vaste kosten
 bijv.
  • huisvesting
  • rentekosten
  • contributies
  • personeel?
 Variabele kosten
 bijv.
  • zakelijk verbruik
  • schoonmaak
  • wasserij
  • personeel?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijd. 

Een bedrijf en land willen het liefst een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit.

Arbeidsproductiviteit in relatie met kwaliteit productiefactoren
Hoge arbeidsproductiviteit -> hoge productie -> hoge werlvaart
Hoge arbeidsproductiviteit = concurrerender dan land/bedrijf met lage arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit hoog door hoge kwaliteit productiefactoren

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit is hoog als het personeel:
• snel kan werken; 
• goed gemotiveerd is voor het werk;
• weinig moeite heeft met het werk.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit berekenen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Maatschappelijk verantwoord ondernemen = bedrijven houden rekening met de gevolgen voor mensen en milieu

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Import 




Export 
Het kopen van goederen en diensten uit het buitenland


Het verkopen van goederen en diensten aan het buitenland 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Import en export
Import (invoer)
- Goederen/diensten naar Nederlands
- Geld naar het buitenland

Export (uitvoer)
- Goederen/diensten naar het buitenland
- Geld naar Nederland

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Je kunt met de invoerwaarde en uitvoerwaarde berekenen wat het saldo op de betalingsbalans is.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Je kunt met de invoerwaarde en uitvoerwaarde berekenen wat het saldo op de betalingsbalans is.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Open / Gesloten Economie

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft aan in hoeverre een land in staat is om beter en/of goedkoper te produceren dan andere landen.

Belangrijk begrip!
 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Leg uit waarom de loonstijgingen nadelig kunnen zijn voor de internationale concurrentiepositie.
Antwoord
  • Loonstijgingen kunnen nadelig zijn voor de internationale concurrentiepositie, omdat…hogere kosten betekent hogere prijzen voor producten. Dit wordt doorberekend in de prijs van producten, wat weer slecht is voor de internationale concurrentiepositie. 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft aan in hoeverre een land in staat is om beter en/of goedkoper te produceren dan andere landen.

 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Concurrentiepositie
Verbeteren internationale concurrentiepositie:
  • Beter en/of goedkoper produceren
  • Onderwijs
  • Gezondheidszorg
  • Infrastructuur
  • Investeringen in innovaties

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Protectiemaatregelen

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Voor- en nadelen EU-lidmaatschap
Voordelen
Nadelen
vrede
Verlies van soevereiniteit
welvaart
kosten lidmaatschap
investeringsklimaat
Controle munteenheid
Grensoverschrijdende problemen
praktische voordelen
agentschappen
link

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Interne markt ^
Binnen de EU is er:






Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Inkomen per hoofd berekenen
Inkomen per hoofd = nationaal inkomen ÷ aantal inwoners

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Hoe bereken je het inkomen per hoofd van de bevolking?
Inkomen per hoofd van de bevolking:
  • Eerst van miljarden naar miljoenen 
  • Nationaal inkomen : aantal inwoners = inkomen per hoofd van de bevolking

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slechte infrastructuur in Nigeria

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken onderontwikkeling
Slechte infrastructuur (wegen, havens, internet en elektriciteit).

Slide 44 - Slide

Contingent is vastgestelde hoeveelheid.
Vicieuze cirkel van armoede

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Vicieuze cirkel armoede

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

De vicieuze cirkel van armoede

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Vicieuze cirkel van armoede

Slide 48 - Slide

This item has no instructions