Capitulo 5 - ultimo 3 Havo/vwo 2

• Spaans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-4

Hoy es viernes, 21 de noviembre

Las reglas:

Respect:

Als iemand praat, is de rest stil.

Ik steek mijn vinger op als ik iets wil zeggen.

We maken elkaar niet belachelijk.

We komen onze afspraken na (huiswerk, geen mobiel, etc.).

¿Qué vamos a hacer hoy?

• Herhaling: bezittelijke voornaamwoorden
• Frases clave
• Toekomende tijd

¿Cuál es la meta de hoy? 

• Ik weet welke bezittelijke voornaamwoord ik moet gebruiken in het Spaans
• Ik weet minimaal 10 woorden over het thema "ir de compras" 
• Ik kan vertellen wat iemand van plan is om te doen

Los deberes

Woordjes

Vocabulario

1. La capital
2. juntos/-as
3. el regalo
4. comprar
5. la cosa
6. la camiseta
7. los pantalones
8. la tienda
9. encantar
10. la oferta
11. costar
12. caro/-a
13. barato/-a

1. pagar
2. preferir
3. la talla
4. ir de compras
5. el bolso
6. deportivo/-a
7. elegante
8. el mercado
9. estar de oferta
10. los zapatos
11. las botas
12. el jersey
13. el vestido

A trabajar

Wat? Maak van je libro de ejercicio blz. 44 opdr. 7 y 8

Hoe? Individueel

Hulp: Tb blz. 44 bron C

Tijd: 15 minuten

Uitkomst: Ik begrijp een tekst in het Spaans 

Klaar? Neem de Fraces clave door: blz. 45 bron E en 48 bron K

Los pronombres posesivos

1.  Es (jouw) ____________________ libros.

2. Son (onze) ____________________ casas.

3. Es (mijn) ____________________ gato.

4. Es (zijn) ____________________ perro.

5. Son (uw) ____________________ amigas.

6. Es (haar)____________________ mochila.

7. Es (hun) ____________________ coche.

8. Son (jullie)____________________ zapatos.

9. Es (onze) ____________________ teléfono.

Hoe vervoeg je het werkwoord

ir?

Toekomende tijd

Toekomende tijd

ir a + hele werkwoord

Las doce uvas

Amor = liefde

Amistad = vriendschap

Dinero = geld

Viajes = reizen

Novio/a = vriendje/vriendinnetje

Buenas notas = goede cijfers

Una mascota = een huisdier

doen

eten

drinken

kopen

winkelen

wandelen

zoeken

uitrusten

Verbos en español

Las doce uvas

Amor = liefde

Amistad = vriendschap

Dinero = geld

Viajes = reizen

Novio/a = vriendje/vriendinnetje

Buenas notas = goede cijfers

Una mascota = een huisdier

doen

eten

drinken

kopen

winkelen

wandelen

zoeken

uitrusten

Verbos en español

hacer

comer

beber

comprar

ir de compras

dar un paseo

buscar
descansar

Tegenwoordige tijd

.

1. Mijn moeder gaat schoenen kopen voor mij.

Mi madre __________ zapatos para mí.

2. Wat gaan jullie doen in de bibliotheek?

¿Qué ____________ en la biblioteca?

3. Vanmiddag gaan wij wandelen in het park.

Esta tarde ______________________ por el parque.

4. Jij gaat winkelen in Amsterdam.

Tú _________________ en Amsterdam.

5. De docent gaat een boek voor jou zoeken.

El profesor _____________ un libro para ti. 

6. Wat ga je vanmiddag doen?

¿Qué _____________ esta tarde?

7. Ga jij ook iets kopen?

¿______________  algo también?

Tegenwoordige tijd

1. Mi madre va a comprar zapatos para mí.

2. ¿Qué váis a hacer en la biblioteca? 

3. Esta tarde vamos a dar un paseo por el parque.

4. Tú vas a ir de compras en Amsterdam.

5. El profesor va a buscar un libro para ti. 

6. ¿Qué vas a hacer esta tarde?

7. ¿Vas a comprar algo también?

Bron H

184 libros

971 casas

456 alfombras

502 autos

730 amigos

399 personas

845 cuentos

A trabajar

Wat? Maak van je libro de ejercicio opdr. 25, 27 en 28 van blz. 58 en 59, 60 en 61

Hoe? In duo's

Hulp: Aantekeningen

Tijd: 10 minuten

Uitkomst: Ik weet hoe ik de toekomende tijd is in het Spaans

Klaar? Leer de werkwoorden

Aan je vlog werken

A trabajar 

Wat? Libro de ejercicio pag. 49 t/m 51, ejercicio 12 en 13 

Hoe? In duo's

Hulp: Frases clave, TB blz. 45 bron E

Tijd: 10 minuten

Uitkomst: Ik heb de zinnen van FC geoefend 

Klaar? Werkboek, blz. 51, opdr. 14

Los deberes:

OVERHORING

Leer de bezittelijke voornaamwoorden uit je hoofd

Libro de ejercicio: Leer het woordenschat

blz. 67 en 68 - 5.3 bron F, G en H uit je hoofd leren.

Van ‘la oficina de información’ t/m ‘la mochila’.

¿Cuál es la meta de hoy? 

• Ik weet welke bezittelijke voornaamwoord ik moet gebruiken in het Spaans
• Ik weet minimaal 10 woorden over het thema "ir de compras" 
• Ik kan vertellen wat iemand van plan is om te doen

Los pronombres posesivos

Mijn = mi ....... / mis ........

Jouw = tu  ....... / tus ........

zijn = su ....... / sus ........

haar = su  ....... / sus ........

uw = su  ....... / sus ........

ons/ onze = nuestro  ....... / nuestros ........

                         nuestra  ....... / nuestras ........

jullie = vuestro  ....... / vuestros ........

               vuestra  ....... / vuestras ........

hun = su ....... / sus ........