BS 1 en 2: fenotype en genenparen

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 1 - Quiz

Wat is geen nucleotide?
A
adenine
B
thymine
C
cytosine
D
glycine

Slide 2 - Quiz

Een nucleotide bestaat uit....
A
fosfolipiden, suiker en thymine
B
fosfaat, suiker en stikstofbase
C
fosfor, suiker en uracil
D
fosfaat, suiker en OH-groep

Slide 3 - Quiz

Deze chromosomen zijn van een:
A
Man
B
Vrouw

Slide 4 - Quiz


Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?

A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein?
A
chromosoom , gen, nucleotide, base
B
chromosoom, gen, base, nucleotide
C
gen, chromosoom, nucleotide, base
D
gen, chromosoom, nucleotide, base

Slide 6 - Quiz

Welke nucleotiden liggen in een DNA-molecuul tegenover elkaar?
A
A - A
B
A - C
C
A - G
D
A - T

Slide 7 - Quiz

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA  met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen

Slide 8 - Drag question

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 9 - Quiz

Het stukje van een DNA molecuul heeft de volgende sequentie: TGCAAA
Wat is sequentie van de tegenoverliggende nucleotiden?
A
ACGTTT
B
TTTGCA
C
TGCAAA
D
AAACGT

Slide 10 - Quiz

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 11 - Quiz

Welke eigenschap komt tot uiting bij een heterozygoot allelenpaar?
A
de dominante eigenschap
B
de recessieve eigenschap

Slide 12 - Quiz

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving..........?
A
intermediair
B
recessief
C
autosomaal
D
heterozygoot

Slide 13 - Quiz

Welke omschrijving hoort (het best) bij de plaats van het vraagteken?
A
Chromosomenpaar
B
Allelenpaar
C
Genenpaar
D
Zowel genen- als allelenpaar

Slide 14 - Quiz

Wat is een allel?
A
De invulling van een gen
B
Een van de genen van een genenpaar

Slide 15 - Quiz