Signaalwoorden

Signaalwoorden oefenen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Signaalwoorden oefenen

Slide 1 - Slide

Wat weet je al over een signaalwoord?

Slide 2 - Open question

signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Slide 3 - Slide

Vertaal: aber

Slide 4 - Open question

Vertaal: zum Beispiel

Slide 5 - Open question

Vertaal: jedoch

Slide 6 - Open question

in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen

Slide 7 - Drag question

Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat

Slide 8 - Quiz

Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens

Slide 9 - Quiz

Vertaal: der Verfasser

Slide 10 - Open question

Vertaal: Gegensatz

Slide 11 - Open question

wann? 
was? 
wer? 
wie?
wo?
woher?
wohin? 
wanneer?
 wat?
 wie?
 hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen? 

Slide 12 - Drag question

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Slide 13 - Open question

Wat betekent het woord schließen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten

Slide 14 - Quiz

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea
goed
fout

Slide 15 - Poll

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout

Slide 16 - Poll