comparatif et superlatif

Vergelijkingen in het Frans:
In het Frans maak je een vergelijking op de volgende manier:
MOINS / AUSSI / PLUS + bijvoeglijk naamwoord + QUE

Of je MOINS / AUSSI of PLUS moet gebruiken, hangt af van de vergelijking die je wilt maken.

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vergelijkingen in het Frans:
In het Frans maak je een vergelijking op de volgende manier:
MOINS / AUSSI / PLUS + bijvoeglijk naamwoord + QUE

Of je MOINS / AUSSI of PLUS moet gebruiken, hangt af van de vergelijking die je wilt maken.

Slide 1 - Slide

AUSSI=EVEN(VEEL)
Je gebruikt het woord AUSSI wanneer je wilt zeggen dat iets EVEN(VEEL) is. 
Bijvoorbeeld: De jurk is EVEN mooi als de broek. 
La jupe est AUSSI jolie que le pantalon.

Slide 2 - Slide

MOINS= MINDER
Je gebruikt het woord MOINS wanneer je wilt zeggen dat iets MINDER is.
Bijvoorbeeld: De jurk is MINDER mooi dan de broek.
La jupe est MOINS jolie que le pantalon.

Slide 3 - Slide

PLUS=MEER
Je gebruikt het woord PLUS wanneer je wilt zeggen dat iets MEER is. Let wel op dat we het woord MEER in het Nederlands direct verwerken in het bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: De jurk is mooier dan de broek. 
La jupe est PLUS jolie que le pantalon.

Slide 4 - Slide

De overtreffende trap (le superlatif)
Hij is de grootste leerling. - Il est le plus grand élève.
C'est le concert le plus intéressant.   ('le' wordt herhaald)
Marie is de dikste. -  Marie est la plus grosse.
Zij zijn de kleinste leerlingen. - Ils sont les plus petits élèves.
Les vêtements les plus modernes.   ('les' wordt herhaald)
Ces voitures roulent le plus vite. (vite = bijwoord = onveranderlijk)

De overtreffende trap wordt gevormd door le plus, la plus of les plus voor het bijvoeglijke naamwoord te zetten.

Slide 5 - Slide


moins
moins

Slide 6 - Slide

Uitzonderingen:
goed                         beter                        het best
bon(ne)(s)       meilleur(e)(s)      le/la/les meilleur(e)(s)

Als bijwoord moet je ook leren:

(Goed) bien            mieux            le mieux 
 (snel) vite             plus vite       le plus vite
vaak  souvent


    

Slide 7 - Slide


A
Le garçon est grand.
B
Le garçon est grande.
C
Le garçon est grands.
D
Le garçon est grandes.

Slide 8 - Quiz


A
La fille est plus grand.
B
La fille est plus grande.
C
La fille est plus grands.
D
La fille est plus grandes.

Slide 9 - Quiz

Hij is de grootste.
A
Il est la plus grand.
B
Il est le plus grande.
C
Il est le plus grand.
D
Il sont le plus grands.

Slide 10 - Quiz

Zij zijn de knapste meisjes.
A
Elles sont les plus beaux filles.
B
Elles sont les plus belles filles.
C
Elles sont le plus belles filles.
D
Ils sont les plus belles filles.

Slide 11 - Quiz

Welke vergelijking is juist?
A
Emily est aussi grande que Jessica.
B
Emily est aussi grand que Jessica.

Slide 12 - Quiz

Zij is kleiner dan haar vriend.
(petit)
A
Elle est aussi petite que son ami.
B
Elle est plus petite que son ami.
C
Elle est moins petite que son ami.
D
Son ami est plus petit qu' elle.

Slide 13 - Quiz

De leukste trui
A
Le pull joli
B
Le pull plus joli
C
Le pull le plus joli
D
Les pulls les plus jolis.

Slide 14 - Quiz

De interessantste uitzending
A
L'émission intéressante la plus
B
L'émission la plus intéressante.
C
L'émission plus intéressante.
D
L'émission le plus intéressant.

Slide 15 - Quiz

De beste prijs
A
Meilleur prix
B
Le meilleur prix
C
Le plus bon prix
D
Le plus joli prix

Slide 16 - Quiz

Het mooiste cadeau
A
Le plus beau cadeau
B
Le cadeau le plus beau
C
Le meilleur cadeau
D
Le cadeau meilleur

Slide 17 - Quiz

Zij werkt het best
A
elle travaille le plus bon
B
elle travaille le mieux
C
elle travaille la plus bonne
D
elle travaille mieux

Slide 18 - Quiz

hij loopt sneller dan ik
A
il marche plus vite que moi
B
il marche le plus vite que moi
C
il marche plus rapide que moi
D
il marche aussi rapide que moi

Slide 19 - Quiz