LKT oefentoets



LKT
1 / 41
next
Slide 1: Slide
CommunicatieHBOStudiejaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson



LKT

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Mondelinge taalvaardigheid 1:
Kiki uit groep 5 is net verhuisd en vertelt in de vertelkring op school hoe haar nieuwe kamer eruit ziet.
Van welke taalfunctie is hier sprake?
A
projecteren
B
rapporteren
C
redeneren

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Mondelinge taalvaardigheid 2:
Bart is volop bezig zijn taal te ontwikkelen. Sinds kort gebruikt hij tweewoordzinnen. Van welke fase in de taalontwikkeling is hier sprake?

A
Differentiatiefase
B
Voltooiingsfase
C
Prelinguale fase
D
Vroeglinguale fase

Slide 4 - Quiz

d. Vroeglinguale fase: van 1 tot 2,5 jaar. Eerste woordjes

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat 1:
Juf Angela zegt tegen Fleur: ‘Een microscoop is een instrument dat een dokter gebruikt. Hij kan daarmee kleine bacteriën en virussen uitvergroot zien.’
Welke woordleerstrategie wordt hier gebruikt?
A
labelen
B
categoriseren
C
netwerkopbouw

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat 2:
Hieronder staan vier rijtjes woorden. In welk rijtje zijn alle woorden signaalwoorden?

A
daarna, ten eerste, dit
B
doordat, vervolgens, daarentegen
C
zijn, immers, waar
D
twaalf, niet, waarom

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Beginnende geletterdheid 1:
Meester Bart heeft de kinderen een prentenboek aangeboden en vraagt of ze lange woorden uit het verhaal kunnen noemen en woorden die met een /b/ beginnen. Aan welk tussendoel van beginnende geletterdheid wordt hier gewerkt?
A
Alfabetisch principe
B
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
C
Functioneel lezen en schrijven
D
Taalbewustzijn

Slide 10 - Quiz

Fonologisch bewustzijn:
Auditieve objectivatie  metalinguïstisch bewustzijn (eerste wat in ze opkomt is betekenis)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Beginnende geletterdheid 2:
Lilian leest op haar manier een prentenboek. Ze geeft het verhaal weer in monoloogvorm. Wat is de volgende fase in de spontane leesontwikkeling van Lilian?
A
Het volgen van het verhaal in plaatjes
B
Een verhaal weergeven in dialoogvorm
C
Een verhaal weergeven in een mengeling van spreektaal en schrijftaal
D
Het memoriseren van teksten

Slide 12 - Quiz

1.Commentaar geven op plaatjes
2. Het volgen van verhaal in plaatjes
3. Een verhaal weergeven in dialoogvorm (stemmetjes, intonatie)
4. Een verhaal in monoloogvorm (nog steeds met kenmerken spreektaal en verwijzing naar plaatjes)
5. Een verhaal in mengeling spreektaal en schrijftaal
6. Het memoriseren van teksten (ze verbeteren je: dat staat er niet!)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Beginnende geletterdheid 3:
Juf Marijke zegt: ‘Luister. Ik zeg een woord in stukjes /voet/ /bal/ /velt/. Wat is het hele woord?’
Deze oefening is gericht op de vaardigheid:
A
Auditieve discriminatie
B
Auditieve synthese
C
Temporeel ordenen
D
Auditieve analyse

Slide 14 - Quiz

Zit ook een stukje temporeel ordenen in: volgorde onthouden

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Voortgezet technisch lezen 1:
Een leerling leest het woord ‘mooi’ als /m/ /oo/ /i/. Met welke leesstrategie heeft hij nog problemen?
A
Elementaire leeshandeling
B
Lezen met behulp van clusters en spellingpatronen
C
Lezen met behulp van morfologische analyse
D
Lezen met behulp van de context

Slide 16 - Quiz

-ooi = spellingpatroon dat gelezen moet worden als /ooj/

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Begrijpend lezen 1:
In welk rijtje staan allemaal voorbeelden van directieve teksten?
A
Een handleiding, een recept, een routebeschrijving
B
Een verslag, een essay, een toneelstuk
C
Een pamflet, een weerbericht, een interview
D
Een advertentie, een gebruiksaanwijzing, een poster

Slide 18 - Quiz

Directieve tekst = tekst waarin een bepaalde handeling of procedure wordt weergegeven
Je hebt verhalende, informatieve, directieve, beschouwende en argumentatieve teksten

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Begrijpend lezen 2:
Pascal leest een tekst over het ontstaan van de Tour de France aandachtig door. Hij zet strepen in de tekst en schrijft een aantal vragen in de kantlijn. Welke uitspraak typeert het gedrag van Pascal zo volledig mogelijk?
A
Pascal is bezig met begrijpend lezen.
B
Pascal past technieken voor informatieverwerking toe.
C
Pascal gebruikt de leesstrategie ‘opsporen van structuur’.
D
Pascal reflecteert op zijn eigen leesactiviteiten en resultaten.

Slide 20 - Quiz

Ander woord hiervoor: studietechnieken

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Stellen 1:
Drie kinderen staan tegen elkaar op te scheppen. Wat ze vertellen is veelal verzonnen en behoorlijk overdreven. Hierna staat wat het eerste kind vertelt:
Wij zijn naar een groot sportfestijn geweest. Het was wel drie uur rijden. Mijn broer deed mee aan het hoogspringen. Nou, hij sprong zo over een paard. Bij het hardlopen liep mijn zus zo snel, dat ze al voor het startschot weer terug was.
Schrijf jij nu het verhaal van het tweede kind. Maak het steeds meer overdreven.
Op welke stelvaardigheid ligt in deze opdracht de nadruk?
A
Formuleren
B
Structureren van de tekst
C
Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud
D
Bepalen doel, publiek en tekstsoort

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Stellen 2:
Wat wordt verstaan onder coderen?
A
Het zorgvuldig kiezen van je woorden
B
Het verwoorden van de inhoud van de tekst
C
Het toepassen van taalregels
D
Het hanteren van een bepaalde schrijfstijl

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Coderen
Het toepassen van taalregels.
De overige drie antwoorden passen bij 'formuleren'

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Jeugdliteratuur 1:
Jeugdboeken kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld in genres. Op grond van welk criterium zijn de volgende jeugdboeken ingedeeld: informatieve boeken, prentenboeken, poëzie?
A
Thema
B
De verhouding tussen woord en beeld
C
Doelstelling
D
Vorm

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Jeugdliteratuur 2:
Op peuteren.nl staat de volgende recensie:
Dit boek is een goed concept. Enerzijds wordt een spannend verhaal verteld, aan de andere kant wordt er interessante (achtergrond-, historische en culturele) informatie gegeven. Op deze manier leren kinderen op een leuke manier meer over het land en diens gewoontes. In het boek zijn ook diverse zoekspelletjes en doewerkjes te vinden. Kortom, een hartstikke leuk en vooral interessant boek voor ieder kind dat meer te weten wil komen over andere culturen. Het boek is ook geschikt te gebruiken in het basisonderwijs, wanneer het thema Indonesië wordt behandeld.
Vanuit welke beoordelingscriteria is deze recensie geschreven?
A
Sociale criteria
B
Ideologische criteria
C
Literaire criteria
D
Pedagogische criteria

Slide 28 - Quiz

Pedagogisch = op ontwikkeling gericht
Ideologisch = op normen en waarden

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Taalbeschouwing 1:
In het woord ‘massagebed’ is sprake van een bijzonderheid op:
A
Morfologisch niveau
B
Syntactisch niveau
C
Semantisch niveau
D
Pragmatisch niveau

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Taalbeschouwing 2:
Jeroen zegt: ‘Een fiets is een voertuig op vier wielen.’ Op welk niveau van de taal maakt hij een fout?
A
Morfologisch niveau
B
Syntactisch niveau
C
Pragmatisch niveau
D
Semantisch niveau

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Taalbeschouwing 4:
Iemand die zegt dat als je het woord ‘lepel’ van achteren naar voren leest, er precies hetzelfde staat, gebruikt de taalbeschouwingsstrategie:
A
analyseren
B
relateren
C
vergelijken
D
herordenen

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Taalbeschouwing 3:
Hoeveel fonemen zitten er in het woord ‘lotgevallen’?
A
4
B
9
C
10
D
11

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Spelling 1:
In welk woord geldt het syllabisch principe:
A
duidelijk
B
verhaal
C
kleinste
D
veter

Slide 38 - Quiz

Verenkelingsregel

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Spelling 2:
Welk rijtje woorden behoort tot dezelfde spellingcategorie?
A
Elf, snoek, pink, lus
B
Haai, klas, spin, kruk
C
Struik, poes, fluit, dans
D
Bank, fles, moe, tas

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Slide 41 - Slide

This item has no instructions