What is LessonUp
Search
Channels
AI tools
Beta
Log in
Register
‹
Return to search
Formuleren par. 3 verwijzen met deze, die, dit, dat
Vandaag paragraaf 3
- Je weet met welke woorden je moet verwijzen naar de- en het-woorden.
1 / 11
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
11 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Vandaag paragraaf 3
- Je weet met welke woorden je moet verwijzen naar de- en het-woorden.
Slide 1 - Slide
Woordgeslacht
de-woorden
zijn mannelijk of vrouwelijk: de tulp (m), de overheid (v)
het-woorden
zijn onzijdig: het gras, het gezin, het tafeltje
Als je verwijst naar een
de-woord
gebruik je
deze (dichtbij)
of
die (verder weg).
Bijvoorbeeld: De tafel
die
je daar ziet.
Als je verwijst naar een
het-woord
gebruik je dit (dichtbij) of dat (verder weg).
Bijvoorbeeld: Het tafeltje dat je daar ziet.
Slide 2 - Slide
Vul het juiste verwijswoord in: Op de markt kocht Loes een heerlijk ijsje, ....... ze al slenterend opat
A
dat
B
deze
C
die
D
dit
Slide 3 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in: Het meisje ...... daar staat heeft verkering met Tim.
A
dat
B
deze
C
die
D
dit
Slide 4 - Quiz
Mannelijk of vrouwelijk?
Een
de-woord
is mannelijk of vrouwelijk. Maar hoe weet je nou wat het is?
Neem een kijkje in het online woordenboek. Zie ook
deze site
.
Zoals je kunt zien bepaalt het einde van een woord of dat woord mannelijk of vrouwelijk is.
Slide 5 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden gebruik je om woordvariatie aan te brengen in een tekst.
Naast
deze, die, dit
en
dat
heb je nog andere verwijswoorden, maar die krijg je in paragraaf 4
Slide 6 - Slide
Kies het juiste verwijswoord: Omdat de universiteit minder geld krijgt, neemt hij/ze minder studenten aan.
A
hij
B
ze
Slide 7 - Quiz
Aan de slag
paragraaf 3 blz. 234 in het boek/schrift opdr. 1 t/m 4
Slide 8 - Slide
Opdracht
maak de startopdracht in duo's
bespreken
lezen theorie blz. 62
Slide 9 - Slide
Zelfstandig werken
H2: blz. 62, 63 1 t/m 4.1 voor maandag.
Let op
: opdr. 2,3 alle zinnen overschrijven.
Markeer
het woord waarna het terug verwijst.
Bijv:
Toen Marike
de trui
met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.
Slide 10 - Slide
Vandaag
- Je kent de verwijswoorden en je kunt deze op de juiste manier gebruiken.
Slide 11 - Slide
More lessons like this
Formuleren H2
October 2022
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Formuleren par. 3 verwijzen met deze, die, dit, dat
June 2023
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
1H1 donderdag 8 juni 2023
June 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Formuleren par. 3 verwijzen met deze, die, dit, dat
May 2023
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
e6-Formuleren-Verwijswoorden-H.4-havo1
March 2018
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
HA1: formuleren: verwijswoorden
March 2021
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Formuleren paragraaf 3 + 4
April 2025
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Les 27 5 april 2025
March 2025
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Secondary Education