blok 1.1 basis topografie van het lichaam academie

Anatomie les 1
1 / 20
next
Slide 1: Slide
AFPMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Anatomie les 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

leeropdracht 1
  • aan het eind van deze les kun je vertellen wat de anatomische houding is.
  • welke doorsneden en lichaamsvlakken het lichaam heeft  en   welke   richting aanduidingen er zijn.
  • waar de mens uit bestaat.
  • een aantal begrippen kunnen uitleggen
  • Waar de mens uit is opgebouwd en welke orgaanstelsels de mens  heeft. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De mens
  • holistische mensvisie
  • bestaand uit hoofd, hals, romp, ledenmaten
  • gevormd door skelet, spieren, gewrichten, vetweefsel,   lichaamsgewicht,   lichaamslengte en lichaamsholten.
  • bekleding d.m.v. de huid en slijmvliezen
  • transport d.m.v. bloed
  • aangestuurd door prikkelgeleiding van zenuwstelsel en hormonen

Slide 3 - Slide

De mens bestaat uit dit bouwwerk. De kleinste eenheid die er bestaat is de cel. De mens is niet alleen de cel maar bestaat ook uit een eenheid van het lichamelijk functioneren, het psychische functioneren en het sociaal functoneren en dit geheel is de holistiche mensvisie.
Skelet (beenderen) is de vorm van het lichaam. Vetweefsel=opvulling bevindt zich onder de huid en reserve van het lichaam. Spieren en gewrichten zorgen ervoor dat de mens zich kan voortbewegen en ook zijn vorm heeft.
Lichaamshholten= van boven naar beneden de schedelholte, de borstholte en de buikholte gescheiden door het middenrif en het bekken met daariin de urineblaas, de inwendige geslachtsorganen en de endeldarm.
Bekleding dmv de huid en de slijmvliezen, de huid is behaard behalve de handpalmen en de voetzolen. Daar waar openingen in het lichaam voorkomen gaat de huid over naar slijmvlies dus de neus, de mond, anus, shcede en urinebuis. Etc.
Transport dmv bloed van zuurstof, voedingsstoffen, koolzuurgas, afvalstoffen en hormonen. Verder natuurlijk de warmte.
Prikkelgeleiding dms centrale en perifere zenuwstelsel en hormonen en het ontvangen van prikkels buiten ons dmv zintuigen en inwendig van ons dmv allerlei receptoren.

uitleg begrippen 
Anatomie = ??
Fysiologie = ??
Pathologie = ??
Diagnose = ??
Therapie = ??
Tractie = ??
Tractus = ??
a.->aa. = ??
v. -> vv = ??
n. ->nn = ??
m. -> mm = ??


Slide 4 - Slide

Anatomie: de kennis van de bouw van het lichaam en hoe het eruitziet, waar bestaat het uit en hoe zitten de organen en weefsel ten opzichte van elkaar.
Dit inzicht kun je op verschillende manieren verkrijgen.
Fysiologie: de werking van de organen zelfstandig en in verbinding met elkaar. De werking van het lichaam
Pathologie: de ziekteleer van het lichaam. Wat gebeurt er als het normale proces niet verloopt zoals normaal.
Diagnose: In een diagnose wordt een ziekte geïdentificeerd vanuit optredende symptomen. Het woord diagnose word vooral voor het proces waarmee men tot de conclusie komt. Diagnostiek is voorbehouden aan mensen die zich beroepsmatig met gezondheidszorg bezighouden, vooral artsen. De diagnose geeft een hypothese, een oordeel van de arts weer op basis van anamnese en onderzoeken en het kan met het verloop van de tijd nodig zijn dit oordeel te herzien.
Therapie: de behandeling van ziekten of de verlichting van symptomen. Een specifieke therapie volgt op de diagnose die gesteld wordt na anamnese en onderzoek. Een therapie kan ook deel uitmaken van de diagnose en wordt dan proefbehandeling of therapeutische diagnose genoemd.
Tracti / tractus= voorbeeld de bloedsomloop tractus circulatorius.
a. Slagader= arteria afkorting a. meervoud arteriae afkorting aa..
v. Ader= vena afkorting v. meervoud venae afkorting v v.
n. Zenuw= nervus afgekort n. meervoud nervi afgekort nn.
m. Spier=musculus afgekort m. meervoud musculli afgekort mm.

regels uit de terminologie
Voor- en achtervoegsels:
intra: intracellulair
extra: extracellulair
inter: intercellulair
pre: prenataal
post: postnataal
para: paramediaan
ante : anteversie
poly : polyartritis
hypo : hypoglykemie         hyper: hyperglykemie
dys : dystrofie

Slide 5 - Slide

Medische termen worden opgebouwd uit voor- en achtervoegsels en een kern. Als de woorden ontleed worden is het vaak goed te achterhalen wat er staat.
Intra= erin (in de cel)
Extra= buiten ( de cel)
Inter= tussen (de cellen)
Pre= voor, post=na (zwangerschap)
Para=tegen/naast in de middenlijn gelegen
Ante= naar voren----------- voorover kantelen
Poly= veel of vaak--------- ontsteking van meerdere (veel) gewrichten
Hypo= verminderd/verlaagd--------- verminderd glucose in het lichaam
Hyper=vermeerderd/verhoogd--------hoog gehalte glucose in het lichaam
Dys= slecht/abnormaal---------- slechte werking van organen

Anatomische houding
rechtop
hoofd rechtop
armen gestrekt naast het lichaam
handpalmen naar voren gekeerd
voeten iets gespreid

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Doorsneden en lichaamsvlakken
  • Frontaal vlak: evenwijdig aan het voorhoofd: frontale doorsnede
  • Transversaal vlak: evenwijdig aan de vloer: transversale of dwars doorsnede
  • Sagittaal vlak: loodrecht op frontale doorsnede, verdeling in links recht: sagittale doorsnede. Mediaanvlak: precies door de neus en navel
  • Holle structuren: dwarsdoorsnede laat het lumen zien, lengte doorsnede geeft longitudinale doorsnede 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Frontaal, transversaal en sagittaal

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Longitudinaal

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Plaatsaanduidingen
  • ventraal = buikzijde 
  • dorsaal = rugzijde. Gebruik bij grotere structuren zoals orgaan
  • anterior = voorzijde  
  • posterior = achterzijde, Gebruik bij kleinere structuren of kleine afstand
  • centraal = middenin 
  • perifeer = buitenzijde, Gebruik bij uitgestrekte stelsels, zenuw- en circulatiestelsel
  • superior = hoger, boven  
  • inferior = lager, onder. Gebruik bij kleinere structuren, geven kleinere afstand aan, vena cava: plaatsaanduiding uitmonding in rechter harthelft 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

  • lateraal = zijkant 
  • mediaal = naar het midden toe. Gebruik bij organen in de ligging ten opzichte van elkaar
  • proximaal = dichtbij de romp 
  • distaal = ver van de romp. Gebruik plaatsaanduidingen van de ledematen
  • sinister = links 
  • dexter = rechts. Gebruik bij symmetrisch gelegen structuren, arteria subclavia. NB. het gaat om links en recht van de persoon om wie het gaat.
  • internus = inwendig 
  • externus = uitwendig. Gebruik voor de aanduiding van diepte ligging bij bloedvaten & zenuwen. Bijv arteria carotis 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

  • Er wordt gebruik gemaakt van de aanduidingen tov weefsels structuren, bijv wervels. 
  • C1 t/m C7: cervicale wervels, Th 1t/m Th12: thoracale werverls, L1 t/m L5: lumbale wervels
     

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Richtingaanduidingen
  • flexie = buigbeweging & extensie = strekbeweging. Gebruik bij elleboog, vinger
  • anteflexie & retroflexie: het naar voren of naar achteren bewegen van de hele arm 
  • abductie =zijwaarts van het lichaam af 
  • adductie = zijwaarts naar het lichaam toe van bijv arm  

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

  • exorotatie = buitenwaartse draaiing en
  • edorotatie = binnenwaartse draaiing. Gebruik bij draaiing rond de lengte as
  • supinatie = beweging omhoog tov de vloer 
  • pronatie = beweging naar beneden tov de vloer, bijv. bij de voet
  • opponeren = duim tegenover de vingers bewegen 
  • reponeren = duim weer in stand anatomische houding brengen 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Invuloefening

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
  • werk samen in groepjes van 6
  • per groepje werk je een gesprek uit met 1 zorgverlener
  • werk een kort gesprek uit waar termen uit deze presentatie in voorkomen
  • kies uit: collega verpleegkundige, huisarts, fysiotherapeut, wondverpleegkundige.
  • presenteer aan het einde van de les deze zinnen aan de klas en check of ze begrijpen wat jullie bedoelen en of je ook daadwerkelijk gezegd heb wat je wilde zeggen

Slide 20 - Slide

This item has no instructions