2.7 Grammatica en 2.8 Spelling

Vandaag:
Uitleg
Korte opdracht - wat weet je nog?
Uitleg grammatica en spelling
Werken aan de weektaak
Pauze
Dictee
Werken aan de weektaak
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Vandaag:
Uitleg
Korte opdracht - wat weet je nog?
Uitleg grammatica en spelling
Werken aan de weektaak
Pauze
Dictee
Werken aan de weektaak

Slide 1 - Slide

2.7 Grammatica en 2.8 Spelling

- je kent de woordsoorten (zelfstandig naamwoord, lidwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord)
- je weet wat het verschil is tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord
- je weet wat een telwoord is 
- je weet hoe je de verleden tijd van een werkwoord goed spelt
- je weet hoe je het meervoud van woorden op -ie en -ee schrijft








Slide 2 - Slide

Instapopdrachten
Maak de instapopdrachten op het blad. Je krijgt 10 minuten de tijd. Klaar? Ga weer lezen. Daarna kijken we samen na. 

Slide 3 - Slide

Schrijf ook op hoeveel fouten je hebt.

Slide 4 - Slide

Schrijf ook op hoeveel fouten je hebt.

Slide 5 - Slide

2.7 Grammatica

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Zelfstandig werkwoord
Een werkwoord drukt vaak een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Die werkwoorden zijn echte doe-woorden.

Staat er maar één werkwoord in een zin? Dan is dit het zelfstandig werkwoord (zww).
Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis en kan zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde vormen.

Ik fiets elke dag naar school.
Mijn zus zingt geweldig.
Onze leraar maakt altijd hele flauwe grappen.
Ik eet morgen bij Sacha.



Slide 8 - Slide

Zelfstandig werkwoord
Let op.
Een splitsbaar werkwoord valt soms in twee stukken uiteen (afmaken – Ik maak mijn huiswerk af).
Benoem beide delen!

Mijn leraar kijkt mijn toets na.
Mijn = bzv
leraar = zn
kijkt = zww
mijn = bzv
toets = zn
na = zww



Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoord
Staat er meer dan één werkwoord in de zin? Dan is minstens één van de werkwoorden altijd een hulpwerkwoord (hww). De naam zegt het al: dit werkwoord helpt het zelfstandig werkwoord, het heeft zelf geen duidelijke betekenis.
In zinnen met een hulpwerkwoord is het zelfstandig werkwoord vaak een voltooid deelwoord of een infinitief.

Ik moet elke dag naar school fietsen.                   Onze leraar heeft hele flauwe grappen gemaakt.
hww = moet                                                                      hww = heeft
zww = fietsen                                                                   zww = gemaakt

Slide 10 - Slide

Hulpwerkwoord
Sommige zinnen hebben meerdere hulpwerkwoorden:



Mijn zus wil morgen komen eten.
hww = wil
hww = komen
zww = eten

Slide 11 - Slide

Hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord?
Soms zie je niet meteen of een werkwoord een zelfstandig werkwoord of een hulpwerkwoord is. Doe dan het volgende:
1 Onderstreep de persoonsvorm.
2 Laat de persoonsvorm weg.
3 Maak een zin met de werkwoorden die over zijn.
4 Ga door tot je één werkwoord over hebt: dit is het zelfstandig werkwoord.
Ik zou wel gitaar willen kunnen spelen.
Ik wil gitaar kunnen spelen.
Ik kan gitaar spelen.
Ik speel gitaar.
spelen = zww

Slide 12 - Slide

Telwoord
Een telwoord (tw) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Op de honderdste verjaardag van mijn oma kwamen zestig volwassenen en één baby.

Er zijn twee soorten telwoorden.
Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb ... (drie, honderdtwintig, veel) pennen in mijn etui.

Een rangtelwoord (rtw) geeft een volgorde aan.
Een rangtelwoord eindigt altijd op -de of -ste.
Ik zit op de ... (zesde, twintigste, middelste) rij in de klas.


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Weektaak
Maken grammatica 2.7 opdracht 5 t/m 17
spelling 2.8 opdracht 4 t/m 11

Heeft iedereen volgende week de weektaak af? Dan kijken we volgende week in het blokuur een film. 

Slide 15 - Slide