Quiz middeleeuwen

Welke tijdvakken horen bij de middeleeuwen?
A
Monniken en vorsten - Steden en staten
B
Steden en rechten - Monniken en vorsten
C
Monniken en ridders - steden en landen
D
Monniken en ridders - Steden en staten
1 / 10
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welke tijdvakken horen bij de middeleeuwen?
A
Monniken en vorsten - Steden en staten
B
Steden en rechten - Monniken en vorsten
C
Monniken en ridders - steden en landen
D
Monniken en ridders - Steden en staten

Slide 1 - Quiz

Waardoor viel de landbouwstedelijke samenleving weg na de val van het Romeinse rijk?
A
Er was geen bescherming meer, handel werd onveilig
B
De steden werden vernield
C
Er was geen geld meer waar mee gehandeld kon worden
D
De wegen werden niet meer onderhouden

Slide 2 - Quiz

Leenman - leenheer is
A
hofstelsel
B
standenmaatschappij
C
horigheid
D
feodale stelsel

Slide 3 - Quiz

Bonifatius was een
A
missionaris
B
heiden
C
Kersten
D
edelman

Slide 4 - Quiz

Hoe heet een zelfvoorzienend stuk grond met zijn eigen heer, boeren en ambachten?

Slide 5 - Open question

Wie was de profeet van de Islam?

Slide 6 - Open question

Hoe heet het wanneer een koning zijn macht over het land probeert terug te krijgen door leenmannen af te zetten

Slide 7 - Open question

Wat is de investituurstrijd?
A
de strijd tussen de horige boer en de heer
B
de strijd om de meeste macht tussen leenmannen
C
de strijd tussen de vorst en de kerk over bisschoppen
D
dit is niet het goede antwoord

Slide 8 - Quiz

1. Er ontstonden steeds meer steden.
2. De opbrengst van de landbouw nam toe.
3. Een deel van de bevolking ging leven van de handel en de nijverheid.
4. De bevolking groeide.

De juiste volgorde is:
A
1-2-3-4
B
2-4-3-1
C
2-3-4-1
D
4-2-3-1

Slide 9 - Quiz

Wat is het grootste verschil tussen de twee tijdvakken in de middeleeuwen?
A
landbouwsamenleving - landbouwstedelijke samenleving
B
domeinen - steden
C
feodalisme - centralisatie
D
geen handel - handel

Slide 10 - Quiz