Week 37 KLAS 2

Nederlands klas 2 
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands klas 2 

Slide 1 - Slide

Planning deze week:
Les 1: Boek uit de bieb halen
Les 2: Grammatica 1.4 (2 VMBO BK)
Les 3: Klassikaal lezen
Les 4: Grammatica 1.5 (2 VMBO BK)
Les 5: Nieuwsbegrip tekst
Les 6: Nieuwsbegrip online

Slide 2 - Slide

Hoe ziet het vak Nederlands eruit?
Er zijn 6 lessen Nederlands:

2 lessen per week zijn voor lezen
2 lessen per week zijn voor nieuwsbegrip
2 lessen per week zijn voor de methode: op Niveau


Slide 3 - Slide

Magister Learn

Slide 4 - Slide

Les 2: Grammatica 1.4

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
kun je de persoonsvorm in een zin benoemen;

kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen;
kun je het onderwerp in een zin benoemen;
kun je de persoonsvorm, het hele werkwoord en het voltooid deelwoord herkennen.




Slide 6 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet of wat er gebeurt. Zonder werkwoord heb je geen goede zin.

Een werkwoord kan verschillende vormen hebben. Bijvoorbeeld de persoonsvorm.

De persoonsvorm (pv) is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd kunt schrijven.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Opdracht
Bedenk in een minuut tijd zoveel mogelijk werkwoorden
Meervoud of enkelvoud


timer
1:00

Slide 9 - Slide

Leg uit hoe je met de tijdproef de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 10 - Open question

De politie werkt ook met paarden.
PV =

Slide 11 - Open question

Het restaurant werd grondig verbouwd. PV =

Slide 12 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin samen noem je het werkwoordelijk gezegde (wwg). Staat er in de zin maar één werkwoord, dan is dat het werkwoordelijk gezegde.



De docent zal ons straks overhoren.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Slide

Onderwerp
Om het onderwerp (ond) in de zin te vinden, 
vraag je: wie/wat + wwg?


De docent zal ons straks overhoren.
wie/wat + zal overhoren?
Antwoord: de docent.
Het onderwerp (ond) van de zin is dus de docent.

Slide 14 - Slide

Neem de zinnen over in je schrift
1. De gitarist heeft haar instrument gestemd.
2. Daniëlle heeft me een leuke verjaardagskaart gestuurd.
3. Ik zal je straks helpen.
4. Johnny moest de auto wassen.


PV =        WWG =      Onderwerp  =



Slide 15 - Slide

Aan de slag: huiswerk!
Magister Learn
Week 37
Grammatica
Blok 1
1.4 opdracht: 
4.5 - 8 
5 en 6 

Slide 16 - Slide

Les 4: Grammatica 1.5

Slide 17 - Slide

Werkwoordsvormen
Manuela lakt haar teennagels.
Manuela zal haar teennagels lakken.
Manuela heeft net haar teennagels gelakt.

1 = PV
2 = hele werkwoord
3 = voltooid deelwoord

Slide 18 - Slide

Oefening
1. Ik denk de hele dag aan jou.
2. Ik zal de hele dag aan jou denken
3.  Ik heb de hele dag aan jou gedacht

Kies uit:
persoonsvorm (pv)
hele werkwoord (hele ww)
voltooid deelwoord (vdw)


Slide 19 - Slide

Maak drie zinnen met het werkwoord ‘verzinnen’.

Gebruik in elke zin een andere werkwoordsvorm: persoonsvorm, hele werkwoord of voltooid deelwoord.

Slide 20 - Open question

Aan de slag: huiswerk!
Magister Learn
Week 37
Grammatica
Blok 1
1.4 opdracht: 
8.1a - 8.1b - 9.4+

Slide 21 - Slide