Chap 5 D het delend lidwoord

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

BONJOUR

tout le monde!!

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag

Aujourd'hui

1. Grammaire D en H grammatica

2. Travail individuel - zelfstandig werken

3. Corriger - nakijken

4. Arrêt - afsluiting

Pourquoi?! (waarom)

Het delend lidwoord bestaat niet in het Nederlands.

Als er in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord komt dan krijg je in het Frans het delend lidwoord

Een deel van alles: delend lidwoord

Dit zijn de delend lidwoorden: 

"een deel van"

du (de + le)	van de/het
de la	van de/het
de l'	van de/het
des (de + les)	van de

Letterlijke betekenis

<--

+ na een ontkenning

Rappel - ontkenning

(gevoel)

Wat is een delend lidwoord?

1. un, une
2. du, de la, de l', des
3. le, la, les

wanneer krijg je weer een gewoon lidwoord?

1. na een hoeveelheid
2. na een werkwoord met een gevoel
3. na een komma

Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.

1. Juist
2. Onjuist

Welke uitspraak is fout over het "delend lidwoord"?

1. het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
2. je gebruikt het na een getal
3. het bestaat niet in het Nederlands
4. 'de l' staat voor een klinker of stomme h

Bij het ontbijt, drink ik melk

1. Au petit-déjeuner, je bois lait
2. Au petit-déjeuner, je bois du lait
3. Au petit-déjeuner, je bois le lait

Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
aimer / adorer / préférer / détester ?

1. geen idee
2. er verandert niets
3. delend lidwoord verandert in de / d'
4. delend lidwoord verandert in le/la/l'/les (gewoon lidwoord)

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'adore ...... frites.

1. de
2. des
3. du
4. les

Deux kilos ....... pommes
(Kies het goede delend lidwoord)

1. des
2. de la
3. de
4. géén lidwoord

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je ne bois pas ...... eau.

1. de
2. de la
3. de l'
4. d'

Welk delend lidwoord?

Je ne mange pas ........ viande.

1. de
2. d'
3. du
4. de la

Corriger

Tu veux ... coca (le) ?

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

J'ai mangé ............ glace (la).

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Je prends une salade avec ____ tomates.

1. du
2. des
3. de la
4. de l'

Ma mère achète____ lait (le)

1. des
2. de la
3. du
4. de

J'ai soif. J'ai bu un litre ____ eau.

1. des
2. de la
3. d'
4. de

Je déteste _______ aubergine.

1. du
2. l'
3. de l'
4. de

J'ai acheté un kilo ...... bananes.

1. du
2. l'
3. de l'
4. de

Ik weet hoe ik het delend lidwoord moet toepassen in een zin.

😒🙁😐🙂😃