De komma
- In een opsomming. Dit, dat, zus, zo.
- Na een voornaam. Henk, dit is het!
- Tussen twee persoonsvormen. Ik kwam, zag en overwon.
- Vóór een signaalwoord. Een komma vóór een signaalwoord, omdat daarmee een adempauze wordt ingezet.
* behalve bij het signaalwoord 'en' + 'of'.