H4beco2 Balans opstellen en balansmutaties

Balans opstellen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Balans opstellen

Slide 1 - Slide

LessonUp
Er wordt niet alleen gekeken of je de opdracht goed hebt, maar ook of je snel bent met invullen. 

De eerste opdracht: 
Sleep de categorieën naar de juiste plek op de balans.

Slide 2 - Slide

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 3 - Drag question

Opdracht 2
Sleep de verschillende balansposten naar de juiste categorie.

Slide 4 - Slide

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 5 - Drag question

Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 6 - Quiz

Onder welke categorie valt een hypothecaire lening?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 7 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 8 - Quiz

Wat is eigen vermogen?
Geef de betekenis.

Slide 9 - Open question

Eigen vermogen
De inbreng van de eigenaar/eigenaren van een onderneming.

Hierop hoeft niet te worden afgelost. 

Slide 10 - Slide

Bitcoins
Discussie onder welke categorie deze vallen.
Wat vinden jullie?
Wat kun je ermee doen?

Slide 11 - Slide

Bitcoins
Discussie onder welke categorie deze vallen.

NBA Accountant (2017) zegt het volgende: 
'Vanwege deze bijzondere karakteristieken kwalificeren bitcoins onder IFRS niet als Kasmiddelen of Banktegoeden. Ook zijn het geen Kas equivalenten, omdat daarvoor geldt dat dit liquide beleggingen moeten zijn, direct converteerbaar in vaststaande geldbedragen en waarvan het risico op waardeveranderingen verwaarloosbaar klein is.' 

Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie Accountants
https://www.accountant.nl/opinie/2017/12/waardeer-bitcoins-in-de-jaarrekening-op-reele-waarde/

Slide 12 - Slide

Balansmutaties
Veranderingen van balansposten

Slide 13 - Slide

De balans moet in balans blijven
Een stijging van een balanspost heeft gevolgen

  • Een balanspost aan dezelfde kant daalt
  • Een balanspost aan de andere kant stijgt
  • Een combinatie van dezelfde kant daalt en de andere kant stijgt kan ook voorkomen

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt op een later moment. (Ze koopt op rekening)




Verandering activa €1.000,- en verandering passiva €1.000,-

 
 
 

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,-. Ze betaalt cash  €250,- en koopt de rest op rekening. 
 



Verandering activa +€750 en verandering passiva +€750
 
 

Slide 17 - Slide

Wat is het gevolg als ik voorraden verkoop en deze gelijk betaald worden door de klant?
A
Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
C
Vlottende activa daalt Liquide middelen stijgt
D
Vlottende activa stijgt Liquide middelen stijgt

Slide 18 - Quiz

Wat is het gevolg voor de balans als een bedrijf aflost op een hypothecaire lening?
A
Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
C
Lang vreemd vermogen daalt Liquide middelen stijgt
D
Lang vreemd vermogen daalt Liquide middelen daalt

Slide 19 - Quiz

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 20 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 21 - Slide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 22 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 23 - Slide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 24 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 25 - Slide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
A
Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
B
Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
C
Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
D
Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

Slide 26 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Debiteuren betalen, dus debiteuren daalt.
Ontvangen betaling via bank, dus bank stijgt. 

Slide 27 - Slide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 28 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 29 - Slide

Verband Balans en Nettowinst
Vorige les: 
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet
Nu de volgende stap: 
Nettowinst = brutowinst - alle andere kosten

Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

Slide 30 - Slide

Verband Balans en Nettowinst
Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

Opbrengsten > kosten = winst. Het eigen vermogen stijgt. 

Opbrengsten < kosten = verlies. Het eigen vermogen daalt. 

Slide 31 - Slide

Maak 3.4 en 3.5
Huiswerk voor volgende les: 
Lees §3.3 en §3.4

Slide 32 - Slide