Lezen 2 HAVO - Tekstverband oefenen


Tekstverbanden
(herhaling)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


Tekstverbanden
(herhaling)

Slide 1 - Slide

We beginnen met...
  • Welk boek heb je gekozen?
  • 10 min STILlezen.

Slide 2 - Slide

Nakijken huiswerk
Lezen H2: opdr. 1, 2, 4

Lezen H3: opdr. 1 & 2
Lezen H4 opdracht 1 & 2
Antwoorden staan in Magister, in de les van vandaag!

Slide 3 - Slide

Wat weet je al van LEZEN?

Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,
kernzin, bronvermelding, alinea's, witregels, illustraties, tekstsoorten, tekstdoelen, titel, tussenkoppen, feiten, meningen, argumenten, tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

Welke tien verbanden zijn er?

Slide 5 - Open question

Welke tekstverbanden ken je?
  1. chronologisch verband
  2. opsommend verband
  3. tegenstellend verband
  4. toelichtend verband
  5. doel-middelverband
  6. vergelijkend verband
  7. samenvattend verband
  8. redengevend verband
  9. oorzakelijk verband
  10. concluderend verband 

Slide 6 - Slide

Signaalwoord van
chronologisch
verband

Slide 7 - Mind map

Signaalwoord van
opsommend
verband

Slide 8 - Mind map

Signaalwoord van
tegenstellend
verband

Slide 9 - Mind map

Signaalwoord van
toelichtend
verband

Slide 10 - Mind map

Signaalwoord van
redengevend
verband

Slide 11 - Mind map

Signaalwoord van
oorzakelijk
verband

Slide 12 - Mind map

Signaalwoord van
concluderend
verband

Slide 13 - Mind map

De opdracht

Je krijgt steeds een of meer zinnen te zien. 

Geef steeds aan welk verband er is tussen de zinnen.

Slide 14 - Slide

Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
oorzakelijk verband
C
concluderend verband
D
doel-middelverband

Slide 15 - Quiz

Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 16 - Quiz

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
concluderend verband

Slide 17 - Quiz

Je moet laten zien dat je het verdient om over te gaan. Dat houdt in dat je onder andere je huiswerk maakt.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
opsommend verband
D
samenvattend verband

Slide 18 - Quiz

Welke theorie die hoort bij LEZEN vind je het moeilijkst?

Slide 19 - Open question

Toets voorbereiden

  • Theorie leren (groene teksten)
  • Opdrachten (nog eens) maken
  • Herhalen van theorie van H 1 t/m 4

Slide 20 - Slide