Im Restaurant

• Duits
• MBO
• Studiejaar 2

https:

Im Restaurant

In deze lessenreeks leer je woorden over eten en drinken.

in de Duitse taal.

Kaiserschmarrn aus Österreich

Noem een gerecht en een drankje die in de tekst voorkomen (Speise und Getränke) ?
Schrijf het Duitse woord + vertaling

Wat betekent de laatste vraag die de kelner
stelt in het gesprek?

Als Entschuldiging für die kalte Suppe und den vergessenen Salat bekommen die Gäste einen Nachtisch. Findest du das eine gute Idee?

Kellner: Guten Abend, haben Sie _____________?

Gast: Ja, einen Tisch für zwei auf den Namen Müller.

Kellner: Bitte folgen Sie mir, ich bringe Sie zu Ihrem _____________.

Gast: Vielen Dank.

Kellner: _____________ ich Ihnen schon Getränke bringen?

Gast: Die _____________ bitte zuerst.

Kellner: Sehr gern.

reserviert

Tisch

Darf 

Speisekarte

Gast: Wir bestellen eine Flasche Weißwein und einen Liter Wasser bitte.

Kellner: Zum Essen haben Sie schon ____________?

Gast: Ja, wir bekommen als Vorspeise zwei Mal die Suppe. Ist das _____________________?

Kellner: Ja, Gemüsesuppe mit Karotten.

Gast: ____________.

Sehr gut

gewählt 

Gemüsesuppe

Und anschließend als Hauptspeise nehmen wir ein Mal die Nudeln, ein Mal, eine Pizza und einen ____________.

Kellner: Sehr gern. Möchten Sie Kartoffelsalat _____________ grünen Salat?

Gast: Gern grünen Salat.

Kellner: Ist alles in Ordnung?

Gast: Die Suppe ist köstlich, _________ leider ___________.

Kellner: Entschuldigen Sie vielmals, ich bringe Ihnen sofort eine neue.

Salat

aber 

oder

kalt

Ja, [einen Tisch] für zwei auf den Namen Müller.

1. een tafel
2. een rekening

Zum Essen haben Sie [schon gewählt]?

1. al gegeten
2. al gekozen

Sehr gern. Möchten Sie Kartoffelsalat [oder] grünen Salat?

1. en
2. of

Selbstverständlich. Kommt [sofort].

1. straks
2. meteen

Die Suppe ist köstlich, aber [leider] kalt.

1. helaas
2. ook

Geschirr und Besteck

Die Sachertorte ist angekommen. 
Zeit um sie auf zu essen!

der Löffel

das Messer

das Glas / die Gläser

die Gabel

der Teller / die Teller

schneiden

trinken

abwischen

Klik op de oogjes

en leer de woorden uit je hoofd.

Spreek ze hardop uit! 

ä = e

ö = eu

stechen

Geschirr und Besteck

Die Sachertorte ist angekommen. 
Zeit um sie auf zu essen!

der Löffel

das Messer

das Glas / die Gläser

die Gabel

der Teller / die Teller

schneiden

trinken

abwischen

Klik op de oogjes

en leer de woorden uit je hoofd.

Spreek ze hardop uit! 

ä = e

ö = eu

stechen

Hiermit schneidest du Brot.

Hieraus trinkst du Wasser.

Hierauf liegt dein Essen.

Hiermit stichst du in deinem Essen.

Hiermit isst du Suppe.

Hiermit wischt du nach dem Essen den Mund.

ein Messer

ein Glas

ein Teller

eine Gabel

ein Löffel

eine Serviette

Das online Restaurant

Ga naar deze site en ga naar het restaurant. Als Flash geblokkeerd wordt moet je die activeren door op het puzzlestukje te klikken. Ga op het scherm naar rechts. Kies "Restaurant Berliner Garten".  Beweeg met de muis over het scherm (de tafels, de hertenhoofden e.d.) om opdrachten te maken. Nog niet op het hoofd van de serveerster klikken want dan begint een gesprek. Maak alle opdrachten.

Das online Restaurant Gespräch

Ga naar het restaurant en klik op de serveerster (gesprek)

Beantwoord haar vragen. Je kunt spieken door rechtsonder op

de afbeelding te klikken. Let goed op je uitspraak.

ö = eu (möchte)

ü = uu (Tagesmenü)

Belangrijk voor de MO is, dat je de vragen van de

serveerster kunt beantwoorden uit je hoofd.

Das Essen in der Schulkantine
Vertaal met behulp van de tekst:

1) Hoe heeft het gesmaakt?

Das Essen in der Schulkantine
Vertaal met behulp van de tekst:

2) Er is ook een saladebuffet

Das Essen in der Schulkantine
Vertaal met behulp van de tekst:

3) Het vegetarische eten is heel lekker

Das Essen in der Schulkantine

Schrijf de naam op van de leerling die niks lekker vind
uit de schoolkantine.

geben, nehmen, essen, sprechen

(sterke werkwoorden met een e in de stam)

Was nimmst du? - Ich nehme eine Pizza.

Er isst gerne Nudeln. - Meine Mutter isst lieber Reis.

Der Ober gibt uns die Speisekarten.

Du sprichst schon gut Deutsch!

geben, nehmen, essen, sprechen

ich nehme

du nimmst

sie / Sie nehmen

deze werkwoorden vervoeg je met feesttenten, maar bij du, er/es/sie verandert de e in de stam in een i.

Let bij nehmen op de h die in een m verandert.

Du ___ schon gut Deutsch.

1. sprecht
2. sprichst

Ich ___ gerne Kartoffelsalat.

1. esse
2. esst

Was ___ Sie?

1. nimmt
2. nehmen

Sie ___ den Salat.

1. nehmt
2. nimmt

NL>D: Wat neem jij?
(Denk bij vertalen om hoofdletters en leestekens)

NL>D: Jij drinkt cola.
(Denk bij vertalen om hoofdletters en leestekens)

NL>D: Ik eet graag soep.

NL>D: Eet jij graag soep?

Een tip en een top.