5.9 Spelling

Welkom H3






: )




Planning van dit uur

  • Uitleg theorie spelling 5.9
  • Individueel werken 





Aan het einde van deze les

  • heb je geleerd wanneer je er (of hier, daar en waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom H3






: )




Planning van dit uur

  • Uitleg theorie spelling 5.9
  • Individueel werken 





Aan het einde van deze les

  • heb je geleerd wanneer je er (of hier, daar en waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welkom 3HD











: )


Dinsdag

Planning van dit uur
  • Samen oefenen grammatica 
  • Individueel werken aan grammatica 

Aan het einde van deze les
  • heb je alle zinsdelen herhaald die je tot nu toe hebt geleerd in havo 1 t/m havo 3
  • heb je alle woordsoorten herhaald die je tot nu toe hebt geleerd in havo 1 t/m havo 3

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Noem een voorzetsel

Slide 3 - Mind map

aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Wat is de juiste spelling?
A
Het boek ligt er naast.
B
Het boek ligt ernaast.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel 
meestal aan elkaar

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Hij gaat er van uit dat ik kom.
B
Hij gaat ervanuit dat ik kom.
C
Hij gaat ervan uit dat ik kom.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel
Niet aan elkaar als het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Wie leest er voor?
B
Wie leest ervoor?

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel
Niet aan elkaar als het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Pim zat links, Hester zat rechts. Tom zat ertussenin.
B
Pim zat links, Hester zat rechts. Tom zat er tussenin.
C
Pim zat links, Hester zat rechts. Tom zat er tussen in.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel 
meestal aan elkaar

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel 
meestal aan elkaar

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel
Niet aan elkaar als het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel 
meestal aan elkaar

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Regel er + voorzetsel
Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel meestal aan elkaar: ernaast, hierlangs, daarvoor, etc. Als er nog een voorzetsel volgt; dan plak je die er ook aan vast: ertussenin, hiertegenover, waaroverheen. 

Je schrijft er, hier, daar, waar + het voorzetsel NIET aan elkaar als: 
- het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord: uitgaan -> ervan uitgaan dat ik kom. 
Wie leest er voor? vs Wie kan er voorlezen?

- het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort -> we zaten achter in de auto.  
Leg het boek maar boven op de tafel vs Leg het boek maar bovenop.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Waar kan je patat halen? Hiertegenover.
B
Waar kan je patat halen? Hier tegen over.
C
Waar kan je patat halen? Hier tegenover.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Waar zat hij? Hij zat achter in de auto.
B
Waar zat hij? Hij zat achterin de auto.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Waar zat hij? Hij zat achter in.
B
Waar zat hij? Hij zat achterin.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Leg het boek maar bovenop de stapel.
B
Leg het boek maar boven op de stapel.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Er, hier, daar, waar + voorzetsel
  • Meestal aan elkaar
  • Niet aan elkaar als het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord
  • Niet aan elkaar al shet voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Individueel werken
timer
5:00
Wat
Maak opdracht 4 van 5.9 Spelling
Hoe
Individueel, in stilte - na vijf minuten fluisterend overleggen 
Hulp
Steek je vinger op, dan kom ik langs
Tijd
5 minuten
Uitkomst
Je weet wanneer je er, hier, daar, waar + voorzetsels aan elkaar schrijft.
Klaar
Werk aan een samenvatting voor de repetitie.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting van de les
Jij
  • hebt geleerd wanneer je er (of hier, daar en waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft. 

Huiswerk 
  • Lees de leertekst 'Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar' (pagina 164)
  • Maak opdracht 1 t/m 5 van 5.9 Spelling

    Slide 22 - Slide

    This item has no instructions

    Slide 23 - Slide

    This item has no instructions

    tussenletters

    A
    Tarwebrood
    B
    Tarwenbrood

    Slide 24 - Quiz

    This item has no instructions

    tussenletters
    A
    rijstenpap en stekeblind
    B
    rijstenpap en stekenblind
    C
    rijstepap en stekenblind
    D
    rijstepap en stekeblind

    Slide 25 - Quiz

    This item has no instructions

    Hoe schrijf je dit woord?
    A
    zonnebril
    B
    zonnenbril

    Slide 26 - Quiz

    This item has no instructions

    Met of zonder tussen-n?
    A
    kattebak
    B
    kattenbak

    Slide 27 - Quiz

    This item has no instructions

    Met of zonder tussen-n?
    A
    hogeschool
    B
    hogenschool

    Slide 28 - Quiz

    This item has no instructions

    Tussen-s
    1. Je schrijft de tussen-s als je hem hoort.
      Snelheidslimiet, landschapsarchitect
    2.  Als het tweede deel van de samenstelling met een s-klank begint, is de tussen-s lastig te horen: station + chef 
    3. Vervang dan het tweede deel en schrijf de -s- als je die in vergelijkbare samenstellingen hoort: stationschef, want station + klok > stationsklok
    4. Soms zijn twee manieren goed: tijd(s)verschil / voorbehoed(s)middel




    Slide 29 - Slide

    This item has no instructions

    Tussen-en of -e
    (Zie het schema bij de theorie in de methode )
    In deze gevallen schrijf je een tussen-e:
    1. als het linkerdeel geen zelfstandig naamwoord is
      Wel een zn: gekkenhuis, beestenbende, spinnenweb
      Geen zn: spinnewiel (want linkerdeel=werkwoord) 
                      rodekool (want linkerdeel=bijvoeglijk naamwoord)
    2. als het linkerdeel een meervoud op -s (of -s en -n) heeft
      Rijstevla (rijst heeft geen meervoud) secondewijzer (secondes) groentesoep (groentes)

    Slide 30 - Slide

    This item has no instructions

    Tussen-en of -e
    (Zie het schema bij de theorie in de methode )
    In deze gevallen schrijf je een tussen-e:
    1. als er van het linkerdeel maar één in zijn soort is
      zon, maan, hel, koningin
      zonnebril, maneschijn, hellevuur, koninginnedag
    2. als het linkerdeel een bijvoeglijk naamwoord versterkt
      beresterk, stekeblind, reuzeleuk
    3. als de delen niet (meer) herkenbaar is als los woord
      elleboog, klerelijer, bolleboos, apegapen, dageraad, bakkebaard

    Slide 31 - Slide

    This item has no instructions

    Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e- in maneschijn?
    A
    Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
    B
    Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
    C
    Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

    Slide 32 - Quiz

    This item has no instructions

    Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e- in beresterk?
    A
    Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
    B
    Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
    C
    Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

    Slide 33 - Quiz

    This item has no instructions

    Waarom schrijf je horlogemaker zonder tussen-n?
    A
    Je hebt er maar één van.
    B
    Het eerste deel heeft twee meervouden.
    C
    Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -s.
    D
    Het juiste antwoord staat er niet tussen.

    Slide 34 - Quiz

    This item has no instructions

    Aan de slag
    Maak opdr. 7 op p. 167

    Slide 35 - Slide

    This item has no instructions