1.2 Vermogen en Energie

1.2 
Vermogen en energie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1.2 
Vermogen en energie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Herhaling + huiswerk bekijken

Start paragraaf 2 (vermogen en energie)

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Wat is het symbool voor vermogen
A
P
B
U
C
I
D
E

Slide 3 - Quiz

Wat is hoogspanning?
A
De spanning door een stroomdraad die hoog boven de grond hangt
B
De spanning die groter is dan 10 000 Volt
C
De spanning van het stopcontact
D
De spanning tussen twee ruziënde ministers of presidenten

Slide 4 - Quiz

Wat is er nodig om elektrische stroom op te wekken?
A
spoel en een stroomdraad
B
warmte
C
een bewegende magneet en een spoel
D
een bewegende magneet

Slide 5 - Quiz

Waarom wordt elektrische stroom vervoerd bij een zo hoog mogelijke spanning?
A
Gewoon omdat het kan
B
Om de stroom zo snel mogelijk bij de huizen te krijgen
C
Dan ontstaat er meer elektrische energie
D
Dan is er minder energie verlies

Slide 6 - Quiz

Bij een elektriciteitscentrale wordt er warmte opgewekt.
Waarvoor wordt die warmte gebruikt?
A
Om stoom te krijgen
B
Om de magneet te laten draaien
C
Om de spoel te laten draaien
D
om koelwater te kunnen gebruiken

Slide 7 - Quiz


A
Transformator A heeft een grotere uitgangsspanning als transformator B
B
Transformator B heeft een grotere uitgangsspanning als transformator A
C
De uitgangsspanningen van beide transformatoren zijn even groot

Slide 8 - Quiz

Op een transformator van een aquariumpomp staat 12V/0,4 A. De primaire spoel heeft 100 windingen en wordt aangesloten op het lichtnet.
Bereken het aantal windingen van de secundaire spoel.
timer
2:00
A
5 windingen
B
1917 windingen
C
2 windingen
D
1104 windingen

Slide 9 - Quiz

Werking van een transformator
Een transformator bestaat uit twee spoelen van geisoleerde koperdraad om een weekijzeren kern.
  • Primaire spoel wordt verbonden met het
       lichtnet, secundaire spoel met het apparaat.
  • Wisselstroom gaat door de primaire spoel,
       die wordt een elektromagneet.
  • Weekijzeren kern wordt hierdoor gemagnetiseerd.

Slide 10 - Slide

Werking van een transformator (2)

Gevolg - er ontstaat in de
secundaire spoel een
veranderende magneetveld,
wat een lagere 
wisselspanning opwekt.

Slide 11 - Slide

Formule transformator
                 = spanning primaire spoel
                 = spanning secundaire spoel
                 = aantal windingen
                     primaire spoel
                 = aantal windingen
                     secundaire spoel
UsUp=NsNp
Up
Us
Np
Ns

Slide 12 - Slide

HW terugvragen

Slide 13 - Slide

Doelen van de les
De leerling kent de grootheden en eenheden die bij vermogen en energie passen.
De leerlingen weten wat het vermogen van een apparaat is en kunnen dat uitrekenen.
De leerlingen kunnen het energieverbruik uitrekenen. 

Slide 14 - Slide

Paragraaf 2
Een apparaat met een klein vermogen gebruikt per seconde weinig
energie. (Heeft dus weinig smarties nodig)

Maar een apparaat met een GROOT vermogen  gebruikt per seconde veel
energie. (Heeft dus veel smarties nodig)


Slide 15 - Slide

Paragraaf 2
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U)
  • Hoe meer volt (V), des te groter het vermogen in Watt (W)

Het vermogen (P) hangt ook af van: De stroomsterkte (I)
  • Hoe meer Ampere (A), des te groter het vermogen in Watt (W)
De formule is dan dus: 
P=UI

Slide 16 - Slide

Paragraaf 2
Rekenen met het vermogen:


Slide 17 - Slide

Wat is de eenheid van Vermogen?

Slide 18 - Open question

Een apparaat van 1950 W is aangesloten op het stopcontact. Hoe groot is de stroomsterkte door het apparaat?

Slide 19 - Open question

Paragraaf 2
Zoals we al zagen is het vermogen (P) de hoeveelheid energie (E) die per seconde (s) gebruikt wordt. of te wel:


Als we dan de hoeveelheid energie willen uitrekenen is dat dus:

vermogen=tijdenergie
Energie=vermogentijd

Slide 20 - Slide

Paragraaf 2
Bijwerken van onze begrippenkaart:

 Vul eventueel zelf nog in wat je hierbij helpt om de begrippen te veranderen. 

Slide 21 - Slide

Paragraaf 2
Belangrijk: als we het vermogen (P) invullen in W(att) en de tijd (t) in seconden (s) krijg je het energieverbruik (E) in Ws en noemen we altijd J(oule)

als we het vermogen (P) invullen in KiloWatt (kW) en de tijd (t) in uur (h) krijg je het energieverbruik (E) in Kilowattuur (kWh)

Slide 22 - Slide

Tijdens het studeren staat je bureaulampje 1,5 uur aan. Op het lampje staat 25 W. Wat is de verbruikte energie?

Slide 23 - Open question

Een beamerlamp heeft een vermogen van 200 W. De beamer kan ongeveer 4000 uur branden. Hoeveel energie kost het om de lamp helemaal op de branden?

Slide 24 - Open question

Zelfstandig aan de slag
H3: Maken paragraaf 2

A3: Vraag 3, 4, 6, 7, 9, 10, 11

Slide 25 - Slide