Past simple (verleden gebeurd en is afgelopen) Present perfect (verleden begonnen maar gaat nog steeds door)
Meervouden (+s, +es, +ies, -ves of onregelmatig)
Voegwoorden (after, and, because, but, or, so , until)
Vraagwoorden (who, what, where, when, why, how)
Aanwijzingen (this, that, these, those)