Grammatica woordsoorten H3 wederk vnw

H3 grammatica woordsoorten
Wederkerend en wederkerig 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H3 grammatica woordsoorten
Wederkerend en wederkerig 

Slide 1 - Slide

Kun je het woord 'zich' vervangen door iets anders? Björn scheert zich.
A
Nee
B
Ja

Slide 2 - Quiz

Kun je het woord 'zich' vervangen door iets anders? Elsa schaamt zich.
A
Nee
B
Ja

Slide 3 - Quiz

Waarom kun je 'zich' niet vervangen in: Elsa schaamt zich.

Slide 4 - Open question

Leerdoel
Je kunt in teksten (verplicht en toevallige) wederkerende en wederkerige werkwoorden herkennen

Slide 5 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Bij wederkerende werkwoorden zie je het onderwerp 'wederkeren' als wederkerend voornaamwoord:
Ik verslaap me.
Jij verslaapt je.
Hij schaamt zich.
Wij verspreken ons.
Zij scheren zich.

Slide 6 - Slide

Toevallig of verplicht
Verplicht wederkerende werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord:
zich schamen, zich vergissen, zich verslapen, zich verspreken etc.

Toevallig wederkerende werkwoorden hebben soms een wederkerend voornaamwoord. Alleen deze werkwoorden kunnen ook mezelf, jezelf, zichzelf en onszelf bij zich hebben.
Elsa bezeerde haar voet. Else bezeerde zich/zichzelf toen ze viel.

Slide 7 - Slide

Wederkerend of persoonlijk?
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord
Me, je en ons kunnen ook een persoonlijk voornaamwoord zijn
Je en ons kunnen ook bezittelijk voornaamwoord zijn

Slide 8 - Slide

Wederkerend of persoonlijk?
Kun je me, je of ons vervangen door:
- hij of hem: dan is het een persoonlijk voornaamwoord
(Hij ziet me -> hij ziet hem -> persoonlijk)
- zijn: dan is het een bezittelijk voornaamwoord
(Ik zie je fiets -> ik zie zijn fiets -> bezittelijk)
- zich: dan is het een wederkerend voornaamwoord.
(Ik was me -> Hij wast zich -> wederkerend)

Slide 9 - Slide

Even oefenen: Zij schaamt ...
A
haar
B
zichzelf
C
zich
D
ze

Slide 10 - Quiz

Even oefenen: Wij verplaatsen ...,
A
ons
B
onszelf
C
mag allebei

Slide 11 - Quiz

Even oefenen: Ik was me.
A
me = wederkerend vnw
B
me = bezittelijk vnw
C
me = persoonlijk vnw
D
me = betrekkelijk vnw

Slide 12 - Quiz

Even oefenen: Ik zie je.
A
je = wederkerend vnw
B
je = bezittelijk vnw
C
je = persoonlijk vnw
D
je = betrekkelijk vnw

Slide 13 - Quiz

Even oefenen: Ik zie ons huis.
A
ons = wederkerend vnw
B
ons = bezittelijk vnw
C
ons = persoonlijk vnw
D
ons = betrekkelijk vnw

Slide 14 - Quiz

Maak de juiste combinaties
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?

Bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

wederkerig voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord

Slide 15 - Drag question

Woordsoorten
Ken je alle tot nu toe geleerde woordsoorten nog? 
Zelfstandig naamwoord, (on)bepaald lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord, aanwijzend vnw, vragend vnw, pers. vnw, bezittelijk vnw, betrekkelijk vnw, onbepaald vnw, wederkerend vnw, wederkerig vnw, (on)bepaald hoofdtelwoord, (on)bepaald rangtelwoord, voorzetsel, bijwoord, voegwoord.
Zo nee, herhalen met De Brug en H1-3 grammatica woordsoorten
Zie ook schema in classroom

Slide 16 - Slide

Exit-ticket

Slide 17 - Slide

Exit ticket
Geef aan wat je:
1) nu helemaal snapt
2) nog eens uitgelegd wilt krijgen

Slide 18 - Open question

Aan de slag
Maken in de digitale methode H3 formuleren (fouten met verwijswoorden) 
startopdracht, theorie lezen en opdracht 1
Volgende uur: Verder met kampvuurcompetitie!

Slide 19 - Slide