• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
  • AI tools

    Beta

‹Return to search

Week 37 Grammatica Het werkwoordelijk gezegde

B1H
Nederlands
27 sept
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

B1H
Nederlands
27 sept

Slide 1 - Slide

lezen...
timer
10:00

Slide 2 - Slide

 Grammatica lesdoelen
Je herhaalt wat zinsdelen zijn.

Je herhaalt wat een persoonsvorm en een onderwerp is.

 Je leert wat een werkwoordelijk gezegde is.




Slide 3 - Slide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan 
| heeft | vorige week | een film | gekeken.


Slide 4 - Slide

Persoonsvorm [pv]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Persoonsvorm [pv]

Slide 5 - Slide


Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
vraag maken, plaats en tijd veranderen
B
onderwerp en lidwoord veranderen
C
vraag maken, getal en tijd veranderen
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 6 - Quiz

De persoonsvorm vinden: 3 manieren
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

1. Vraag maken: Heeft Jan vorige week een film gekeken?

2. Getal veranderen: Wij hebben vorige week een film gekeken.

3. Tijd veranderen: Jan had vorige week een film gekeken


Slide 7 - Slide

Onderwerp [ow]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Onderwerp [ow]

Slide 8 - Slide


Hoe kun je het onderwerp vinden in een zin?
A
Stel de vraag Wie/Wat + persoonsvorm?
B
Het onderwerp is altijd het 1e woord in de zin
C
Het onderwerp is altijd een mens of dier
D
Stel de vraag Waarom + persoonsvorm?

Slide 9 - Quiz

Het onderwerp vinden
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?: 

Wie heeft vorige week een film gekeken? > Jan

Jan is het onderwerp.

Slide 10 - Slide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is een zinsdeel dat:

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heeft + gekeken
2. zegt wat het onderwerp DOET:  (Jan) heeft gekeken

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.
                   Jan
|   wg   | vorige week | een film  |     wg    .                            


Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen

  Ik | sta | elke dag | om 7 uur | op.
ow | pv | elke dag  | om 7 uur | op.
             Ik | wg | elke dag | om 7 uur | wg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: sta + op (opstaan)
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) sta op                       


Slide 13 - Slide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen
Maar niet altijd!
        Ik | heb | op de tafel | geschreven.
     ow |  pv  | op de tafel  | geschreven
  Ik |  wg  | op de tafel | wg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heb + geschreven
    2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) heb geschreven                      


Slide 14 - Slide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'te' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

Mijn zusjes | zitten | hun huiswerk | te maken.
         ow      |   pv     | hun huiswerk | te maken.
     Mijn zusjes   
|   wg   | hun huiswerk |       wg   .         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: zitten + te + maken
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Mijn zusjes) zitten te maken                        


Slide 15 - Slide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'aan het' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

De hond | is | met de katten | aan het spelen.
       ow     | pv | met de katten | aan het spelen.
  De hond 
| wg | met de katten |   wg                 .    

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: is + aan het + spelen
2. zegt wat het onderwerp DOET: (De hond) is aan het spelen                        


Slide 16 - Slide


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De kinderen gaan vanmiddag in het park spelen.
A
gaan
B
gaan + spelen
C
spelen
D
de kinderen

Slide 17 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Waarom heb je niet goed geluisterd?
A
heb + geluisterd
B
heb
C
heb je
D
geluisterd

Slide 18 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zat je te slapen tijdens de uitleg?
A
zat
B
zat + slapen
C
te + slapen
D
zat + te + slapen

Slide 19 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Doordat ze ziek is, valt ze veel kilo's af.
A
is
B
is + valt + af
C
is + valt
D
valt + af

Slide 20 - Quiz

Jullie
hebben
goed
opgelet.
ow
pv
wg
wg

Slide 21 - Drag question


Topverdieners weigerden salaris in te leveren tijdens de crisis. [wg] =
A
weigerden + in + leveren
B
weigerden + leveren
C
weigerden + in + te + leveren
D
in + te + leveren

Slide 22 - Quiz


Jullie gebrek aan medewerking stelt me echt teleur. [wg] =
A
stelt + teleur
B
teleur
C
stelt
D
stelt + me + teleur

Slide 23 - Quiz


Maak jij je veters goed vast voor de wandeling? [wg] =
A
maak
B
maak + vast
C
maak + goed + vast
D
maak + vast + voor

Slide 24 - Quiz


De ambitieuze atleet is alle dagen aan het trainen voor het NK. [wg] =
A
is + trainen
B
is + aan + trainen
C
is + het + trainen
D
is + aan + het + trainen

Slide 25 - Quiz

Hoe vind je deze zinsdelen?
onderwerp
persoonsvorm
werkwoordelijk
gezegde
Stel je zelf de vraag Wie/Wat + pv?
Noem ALLE werkwoorden uit de zin
Maak een vraag van de zin, of verander tijd/getal

Slide 26 - Drag question

Lesdoelen
Je weet weer wat zinsdelen zijn.

Je weet weer wat een persoonsvorm en een onderwerp is.


 Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
-

Slide 27 - Slide


Ik weet wat een zinsdeel is en hoe ik een zin moet verdelen.

A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz


Ik weet wat een onderwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz


Ik weet wat een persoonsvorm is en hoe ik die kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Ik weet wat een werkwoordelijk gezegde is en hoe ik die kan vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 32 - Open question

1.3 Lezen
bladzijde 23-24
opdracht 11 en 12 (tekst 2)

bladzijde 25-26
opdracht 16, 17 en 18

fictie-autobiografie af???





Slide 33 - Slide

More lessons like this

Werkwoordelijk gezegde (17 maart)

February 2023 - Lesson with 22 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

grammatica werkwoordelijk gezegde

February 2022 - Lesson with 27 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

NN 1 - Grammatica 3z - Het werkwoordelijk gezegde

November 2022 - Lesson with 40 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Les 27-H3- Taalverzorging- Grammatica - Het werkwoordelijk gezegde

February 2022 - Lesson with 29 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

NN 1 - Grammatica 3z - Het werkwoordelijk gezegde

January 2024 - Lesson with 41 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Week 46 les 3 - Het werkwoordelijk gezegde

November 2022 - Lesson with 40 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

NN 1 - Grammatica 3z - Het werkwoordelijk gezegde

February 2023 - Lesson with 40 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

template

January 2021 - Lesson with 40 slides
Middelbare school
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings