This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H6 Iedereen betaalt belasting
Paragraaf 6.3 Eerlijk zullen we alles delen?
Slide 1 - Slide
Wat weten we nog/al?
Slide 2 - Slide
Hoe wordt de belasting in box 1 berekend?
A
Met het belastingpercentage
B
Met het schijventarief
C
Met het tarief per schijf
D
Met het inkomenspercentage
Slide 3 - Quiz
Welk tarief houdt in dat mensen met hogere inkomens in verhouding meer belasting betalen?
A
Proportioneel belastingtarief
B
Degressief belastingtarief
C
Regressief belastingtarief
D
Progressief belastingtarief
Slide 4 - Quiz
Wat wordt bedoeld met belastbaar vermogen in Box 3?
A
Alles wat je meer hebt dan het heffingsvrij vermogen.
B
Al het vermogen inclusief schulden.
C
Het vermogen dat jaarlijks gecontroleerd moet worden.
D
Het vermogen van minderjarige kinderen.
Slide 5 - Quiz
Wat is heffingskorting?
A
Een extra belasting die je moet betalen
B
Een verlaging van de BTW
C
Een korting op de inkomstenbelasting
D
Een subsidie voor werkenden
Slide 6 - Quiz
Begrippen paragraaf 6.2
Fictief rendement
Heffingskorting
Heffingsvrij vermogen
Progressief belastingtarief
Schijventarief
Vermogen
Vermogensrendementsheffing
Slide 7 - Slide
Leerdoelen 6.3
Je kunt uitleggen hoe de overheid de inkomens van actieven en inactieven herverdeelt.
Je kunt gevolgen van vergrijzing voor de AOW noemen.
Je kunt vaststellen wanneer er sprake is van nivellering of denivellering.
Slide 8 - Slide
Actieven en inactieven
Mensen met betaald werk worden gerekend tot de actieven.
Van hun inkomen staan actieven een deel af in de vorm van premies en belasting.
Een deel daarvan gaat als uitkering naar de inactieven. Dat zijn mensen zonder betaald werk die een uitkering ontvangen.
Ze zijn bijvoorbeeld arbeidsongeschikt, werkloos of met pensioen.
Om de sociale zekerheid betaalbaar te houden, moeten er genoeg actieven zijn. Om dit te kunnen checken gebruiken we de i/a ratio, hier kun je de verhouding tussen inactieven en actieven zien.
Slide 9 - Slide
Wat is de i/a ratio en waarvoor wordt het gebruikt?
A
Het berekent de belastingtarieven
B
Het toont de verhouding tussen inactieven en actieven
C
Het bepaalt de pensioenleeftijd
D
Het meet de economische groei
Slide 10 - Quiz
AOW
Een groot deel van de inactieven bestaat uit AOW'ers. Iedereen die de pensioenleeftijd bereikt, heeft recht op een uitkering van de AOW (Algemene Ouderdoms Wet).
Het aantal mensen dat een AOW-uitkering krijgt stijgt ieder jaar. Dat is een gevolg van de vergrijzing. Bij vergrijzing neemt het aandeel ouderen in de totale bevolking toe. De gemiddelde leeftijd wordt dus hoger.
Actieven betalen premies voor de AOW. Door vergrijzing hebben steeds meer mensen hier recht op. Om de AOW betaalbaar te houden, heeft de overheid besloten om de AOW-leeftijd te verhogen.
Slide 11 - Slide
Wie heeft recht op een AOW-uitkering?
A
Iedereen die de pensioenleeftijd bereikt
B
Alleen mensen met kinderen
C
Alleen mensen die langdurig hebben gewerkt
D
Alleen mensen met een hoge opleiding
Slide 12 - Quiz
Nivellering
Wanneer de verschillen in inkomens in verhouding (procenten) kleiner worden, noem je dat nivellering.
Er is sprake van nivellering als de lage inkomens er in procenten meer op vooruitgaan dan de hoge inkomens.
Het omgekeerde heet denivellering. Door te denivelleren worden de verschillen in inkomens in verhouding groter.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Hoe wordt nivellering gedefinieerd?
A
Als de verschillen in inkomens in verhouding groter worden.
B
Als de verschillen in inkomens in verhouding kleiner worden.
C
Als de lage inkomens er procentueel minder op vooruitgaan.
D
Als de hoge inkomens er procentueel meer op vooruitgaan.
Slide 15 - Quiz
Je kunt nu
Je kunt uitleggen hoe de overheid de inkomens van actieven en inactieven herverdeelt.
Je kunt gevolgen van vergrijzing voor de AOW noemen.
Je kunt vaststellen wanneer er sprake is van nivellering of denivellering.
Slide 16 - Slide
Begrippen paragraaf 6.3
Actieven
Denivellering
Inactieven
Nivellering
Vergrijzing
Slide 17 - Slide
Aan het werk!
Maken opdrachten 6.3: 3, 4, 5, 7, 8 en 9
Maken Rekenopdrachten: 11
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.