4V Beco Formatieve toets periode 1 uitw.

Johan heeft onderzocht dat de emoji met de knipoog het populairst is onder jongeren en dat ze een emoji op hun telefoonhoesje leuk vinden. Hij schaft een printplaat aan met deze emoji erop en een machine om elke dag 100 telefoonhoesjes te maken te maken. Herken je meer causation of effectuation in het plan van Johan? Leg je antwoord uit.
1 / 10
next
Slide 1: Open question
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Johan heeft onderzocht dat de emoji met de knipoog het populairst is onder jongeren en dat ze een emoji op hun telefoonhoesje leuk vinden. Hij schaft een printplaat aan met deze emoji erop en een machine om elke dag 100 telefoonhoesjes te maken te maken. Herken je meer causation of effectuation in het plan van Johan? Leg je antwoord uit.

Slide 1 - Open question

Causation, Johan heeft een doel en zoekt daar de middelen ( machine, printplaat bij ). Ook is marktonderzoek leidend voor zijn gedrag en ook zal hij niet zomaar kunnen inspelen op veranderende omstandigheden.

Slide 2 - Slide

Om de machine te kunnen betalen, zal Johan een lening afsluiten a € 35.000,-. Hij vindt de volgende info
Krediettermijn € 650,- p.m.. Rente op jaarbasis 12%. Looptijd 5 jaar
Hoeveel rente betaalt Johan in totaal?

Slide 3 - Open question

60 x 650 = 39.000
39.000 - 35.000 = 4.000

Slide 4 - Slide

Mark leent op 1 augustus 2020 een bedrag bij de bank van € 8.000,- a 4%. Hij betaalt het bedrag in een keer terug op 1 maart 2021. Hoeveel interest moet hij betalen?

Slide 5 - Open question

8.000 x 0,04 x 7/12 = 186,67

Slide 6 - Slide

Erwin leent op 1 januari 2020 € 4.000,- bij de bank a 3%. Hij betaalt aan het einde van elke maand de rente en lost dan ook € 200,- af. Hoeveel rente betaalt hij op 31 april 2020?

Slide 7 - Open question

4.000 - 3 x 200 = 3.400
3.400 x 0,03 x 1/12 = 8,50

Slide 8 - Slide

Erik heeft een doorlopend krediet a 5%. Hij neemt op 1 oktober € 2.000,- op. Op 1 november betaalt hij de eerste termijn van € 50,-. Hoeveel bedraagt de schuld na deze betaling?

Slide 9 - Open question

2.000 x 0,05 x 1/12 = 8,33
50 - 8,33 = 41,67
2.000 - 41,67 = 1.958,33

Slide 10 - Slide