Klas 1A Hoofdstuk 1 Woordenschat

Herhalen lesdoel
Je kunt aangeven hoe je het onderwerp van een tekst vindt.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Herhalen lesdoel
Je kunt aangeven hoe je het onderwerp van een tekst vindt.

Slide 1 - Slide

Naar welke 5 dingen kijk je om het onderwerp te vinden?

Slide 2 - Open question

Het onderwerp van de tekst...
A
Is minimaal 2 zinnen.
B
Kun je niet vinden door de tekst te lezen.
C
kun je in één of in een paar woorden omschrijven.

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp is
A
de titel van een tekst
B
de afbeelding bij een tekst
C
dat waar een tekst over gaat
D
de lay out van de tekst

Slide 4 - Quiz

Onderwerp:   "waarover gaat deze tekst?
Alle teksten hebben een onderwerp. 
Onderwerp omschrijven in één of in een paar woorden.

      “TATAE”        Hoe vind je het onderwerp?
Bekijk de: 
 1. Titel.  2. Afbeelding bij de tekst.  3. Tussenkopjes. 
4. Anders gedrukte woorden.  5. Eerste alinea.

Slide 5 - Slide

Bespreken opdracht 5

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Leerdoelen deze les:
-Je kunt in eigen vertellen wat een synoniem is. 

-Je kunt de betekenis raden van een onbekend woord met behulp  van een synoniem. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat is een synoniem? 
Dit weekend was mijn laptop stuk. Ik vond het spannend om mijn vader te vertellen dat mijn laptop kapot was.

Kun jij de synoniemen vinden? 

Slide 12 - Slide

Synoniemen zijn: 
Verschillende woorden die hetzelfde betekenen. 
Bijvoorbeeld:   
absent - afwezig
imiteren- nadoen

Slide 13 - Slide

Tijd voor een quiz!
Het woord tussen de haakjes heeft een synoniem.  
Zoek op basis van de context het synoniem. 

Slide 14 - Slide

De docent vraagt wie er (ABSENT) is, maar er is niemand afwezig.
A
niemand
B
de docent
C
maar
D
afwezig

Slide 15 - Quiz

In deze fabriek (PRODUCEREN) ze badmode. Ze maken er badjassen en bikini's.
A
badmode
B
Ze
C
er
D
maken

Slide 16 - Quiz

Niet alleen Tim is (INTELLIGENT), maar ook zijn broer is erg slim.
A
ook
B
broer
C
slim
D
haar

Slide 17 - Quiz

De meeste (SCHOLIEREN) komen op de fiets. Sommige leerlingen komen per bus.
A
Sommige
B
komen
C
leerlingen
D
per

Slide 18 - Quiz

Ik wist welk antwoord ik moest (OPSCHRIJVEN), maar mijn zusje wist niet wat zij moest noteren.
A
zusje
B
noteren
C
moest
D
wat

Slide 19 - Quiz

De synoniem van 'absent' =
A
aanwezig
B
afwezig

Slide 20 - Quiz

De synoniem van 'waarschijnlijk' =
A
vermoedelijk
B
ooit

Slide 21 - Quiz

De synoniem van 'exact' =
A
snel
B
precies

Slide 22 - Quiz

De synoniem van 'gebrek' =
A
vorming
B
tekort

Slide 23 - Quiz

De synoniem van 'emoties' =
A
gevoelens
B
verbanden

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

https://quizlet.com/_725qb2

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide