Alle theorie herhalen die je nodig hebt voor de komende toets
Slide 3 - Slide
Hoe ziet de toets eruit
1. Tekst lezen
2. Vragen beantwoorden
Slide 4 - Slide
Wat moet je weten
Wat verwijswoorden zijn
Wat signaalwoorden zijn
reden
tegenstelling
voorbeeld
3. Citeren
Slide 5 - Slide
Waar staat deze leerstof?
Slide 6 - Slide
Waar staat deze leerstof?
Slide 7 - Slide
Verwijswoorden paragraaf 3
Slide 8 - Slide
Aantekeningen bij 4.3
Wat zijn verwijswoorden?
In iedere zin komen verwijswoorden voor.
verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!
Slide 9 - Slide
Voorbeeld 1 verwijswoorden
Die tas is van mij . Ik heb mijn tas al bij de andere gezet
Die daar is van mij.Ik heb mijn tas al bij de andere gezet.
Die daar (ver)wijst naar mijn tas
Slide 10 - Slide
voorbeeld 2 verwijswoorden
Jan woont in Amsterdam, Jan is ook in Amsterdam geboren
Jan woont in Amsterdam. Hij is daar ook geboren.
Daar (ver)wijstnaar Amsterdam
Hij (ver)wijst naar Jan
Slide 11 - Slide
Er zijn ook verwijszinnen
Ik ben binnen een uur thuis. Ik heb het beloofd.
‘Het’ verwijst naar ‘ik ben binnen een uur thuis’.
Dat weet je best. Ik ben morgen jarig!
‘Dat’ verwijst naar de hele zin erna.
Slide 12 - Slide
Aantekeningen bij verwijswoorden
Wat zijn verwijswoorden?
In iedere zin komen verwijswoorden voor.
verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!
Slide 13 - Slide
extra oefenen
Slide 14 - Slide
signaalwoorden
Slide 15 - Slide
zins- en alineaverbanden
want
maar
zoals
Slide 16 - Slide
leerdoelen voor vandaag
Aan het eind van deze les weet je :
wat signaalwoorden zijn.
Aan het eind van deze les kun je
zins- en alineaverbanden herkennen;
Slide 17 - Slide
zins-en alineaverbanden
Slide 18 - Slide
In het kort
Met signaalwoorden plak je zinnen aan elkaar en maak je een tekst beter leesbaar
Na een signaalwoord komt een uitleg : want
Ik hou niet van appels, want ik vind ze zuur
Na een signaal woord komt een tegenstelling : maar
Ik hou wel van peren, maar bananen vind ik lekkerder
Na een signaalwoord komt een voorbeeld : zoals
Ik hou van zacht fruit, zoals : aardbeien, frambozen en bessen
Slide 19 - Slide
extra oefenen
Slide 20 - Slide
citeren
Slide 21 - Slide
leerdoelen
Aan het eind van deze les weet je :
Wat een citaat is
Hoe je een citaat kunt herkennen
Aan het eind van deze les kun je
Waar je de naam van de geciteerde persoon kunt vinden
Citeervragen beantwoorden.
Slide 22 - Slide
antwoord
De tekst die een schrijver letterlijk van iemand anders overneemt, noem je een citaat.
Slide 23 - Slide
Hoe herken je een citaat?
In een tekst staat een citaat altijd tussen aanhalingstekens. Zo kun je zien dat de schrijver de woorden niet zelf heeft bedacht, maar heeft overgenomen van een ander.
De naam van de geciteerde persoon kan in de tekst zelf staan of eronder, in de bronvermelding:
Slide 24 - Slide
Hoe doe je dat ?
Je schrijft het letterlijk op.
Je zet het tussen haakjes
Je noteert altijd de regelnummers van het stukje tekst dat je citeert.
Zo kan een ander het citaat makkelijk terugvinden in de tekst.
Slide 25 - Slide
Korter opschrijven!
Citeer een zin uit alinea 2 waarin wordt genoemd wat scholieren het minst lastig vinden?
Antwoord: ‘Scholieren hebben niet veel moeite om rekeningen op tijd te betalen.’ (regel 29)
Lesson duration is: 60 min
