De persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'1. Noteer ow en wwg
2. Stel de vraag: wie/wat +wwg+ow
- De jongen huurt de films.
- Man bijt hond.
Let op: een lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel (aan, bij, in, op, achter, met, naast, op, over, van, voor etc.)