Oefenen met een afspraak maken.
Je belt met een vriend.
A Ga je mee naar het park?
B Ik kan niet, want ik moet huiswerk maken.
A Waarvoor moet je huiswerk maken?
B Voor Nederlands, ik moet een boek lezen.
A Kan dat niet vanavond?
B Nee, dan moet ik werken.
A Jammer. Dan ga ik maar alleen.