H2 formuleren: verwijswoorden

Goedemorgen!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Goedemorgen!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Indeling mondelinge betogen
  • Terugblik vorige les H1 samentrekking
  • Huiswerk nakijken 
  • Voorkennis H2 verwijswoorden
  • Uitleg + oefenen
  • Nulmeting maken + nakijken
  • Les afsluiten en huiswerk noteren

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Ik weet wat een antecedent is
  • Ik weet wanneer ik welk verwijswoord moet gebruiken
  • Ik kan een fout verwijswoord herkennen en verbeteren

Slide 3 - Slide

Terugblik
  1. Aan welke voorwaarden moet een goede samentrekking voldoen?
  2. Is onderstaande samentrekking goed of fout? Als de zin niet goed is, verbeter dan de zin.
Zij wordt onderwijzeres en in Nijmegen opgeleid.
Wandelen is gezond en doe ik regelmatig. 

Slide 4 - Slide

https://www.google.com/url?sa=i&url=https%3A%2F%2Fneerlandistiek.nl%2F2020%2F06%2Fkern-is-uit%2F&psig=AOvVaw3QTwLgBwJEhEq0IRj6BG3A&ust=1694203374100000&source=images&cd=vfe&opi=89978449&ved=0CA4QjRxqFwoTCOCY-MalmYEDFQAAAAAdAAAAABAD
Huiswerk van vandaag nakijken

  • Huiswerkcontrole
  • Pak het nakijkboekje en kijk je huiswerk na
  • Noteer twee zinnen die lastig waren/waar je vragen over hebt

Slide 5 - Slide

H2 formuleren: verwijzen
Waarom?
Hoe?
Wat is van belang?

Slide 6 - Slide

Verwijzen
Je verwijst naar het antecedent
woordgeslacht: onzijdig (het) of mannelijk/vrouwelijk (de)
Je verwijst met voornaamwoorden:
  1. aanwijzend
  2. betrekkelijk
  3. persoonlijk
  4. bezittelijk

Slide 7 - Slide

Vul in:
De oude watertoren ____ daar stond, is vorige maand afgebroken.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 8 - Quiz

Hij vindt het meisje leuk ... bij hem in de klas zit.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quiz

Aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
Die of dat; deze of dit?
Verwijs naar 
de-woorden met die en deze 
het-woorden met dat en dit.

De watertoren --> deze/die watertoren en de watertoren, die .
Het huis --> dit/dat huis en het huis, dat ...


Slide 10 - Slide

Vul in:
De regering is er voor ____ onderdanen en ____ moet naar hen luisteren.
A
zijn, hij
B
de, het
C
haar, zij
D
hun, ze

Slide 11 - Quiz

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Mannelijke woorden zijn de-woorden; 
verwijs met hij, hem en zijn.
Ook vrouwelijke woorden zijn de-woorden; 
verwijs met zij, ze en haar.
Onzijdige woorden zijn het-woorden;
verwijs met het en zijn

Slide 12 - Slide

Mannelijk of vrouwelijk?
Helaas kun je dit vaak niet 'weten'; je moet het opzoeken.

https://onzetaal.nl/taaladvies/mannelijk-vrouwelijk-woord/#:~:text=Woordgeslacht%3A%20mannelijk%20%2F%20vrouwelijk%20de%2Dwoord&text=Hoe%20weet%20je%20of%20een,hebben%20allebei%20het%20lidwoord%20de.

Slide 13 - Slide

Vrouwelijke woorden herkennen
De-woorden die eindigen op één van de volgende achtervoegsels, zijn bijna altijd vrouwelijk:
-heid (waarheid), -schap (beterschap), -de (liefde), -te (diepte), -de (waarde), -ie (familie), -uur (cultuur), -ing (wandeling), -theek (bibliotheek)
Overzicht: H2 grammatica zinsdelen, overzicht theorie blz. 64

Slide 14 - Slide

Het schoolbestuur heeft ... voorzitter uit ... functie ontheven.
A
haar, zijn
B
haar, haar
C
zijn, zijn

Slide 15 - Quiz

Vul in:
Ik ken de commissieleden en ik zal de brief morgen aan ... verzenden.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quiz

... wordt gevraagd stil te zijn.
A
hen
B
hun

Slide 17 - Quiz

Hen of hun?
-Gebruik HEN wanneer het lijdend voorwerp is
Ellen en Deborah hadden een onvoldoende, omdat de leraar hen (lv) niet wilde helpen.
-Gebruik HEN na een voorzetsel
Ik ken de commissieleden en ik zal de brief morgen aan (vz) hen verzenden.
-Gebruik HUN als het meewerkend voorwerp is zonder vz
Herinner je je die inbrekers nog?  De rechter gaf hun (mv) twee maanden voorwaardelijk.


Slide 18 - Slide

Het ergste ... ons kan overkomen, is online les!
A
dat
B
wat

Slide 19 - Quiz

Hij smakt altijd zo, ... ik ontzettend irritant vind
A
dat
B
wat

Slide 20 - Quiz

Dat of wat?
Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord.
Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar
1. dat of datgene
2. een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets)
Iets wat je zelf niet kunt, moet je door een ander laten doen.
3. een overtreffende trap (het mooiste, het beste, het kleinste)
Het mooiste wat ik ooit heb gezien, is de scheve toren van Pisa.
4. een hele zin
Het sneeuwt in het westen, wat voor veel vertragingen zorgt bij de NS. 

Slide 21 - Slide

Vul in:
Het mooiste cadeau ... hij gekregen heeft, is een voldoende voor Engels.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quiz

Vul in:
De vrouw ... ik je zojuist vertelde, werkte vroeger bij ons op school.
A
waarover
B
over wie

Slide 23 - Quiz

Wie of waar?
Gebruik bij personen voorzetsel + wie
De man over wie ik zojuist.. 

Gebruik bij zaken waar + voorzetsel 
De ruzie waarover we het net hadden.

Slide 24 - Slide

Natuurlijk is de natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat ze dan gemakkelijk van de ene kant naar de andere kant kunnen komen.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Onduidelijke verwijzing 
Correcte zin: Natuurlijk is de natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat de dieren dan gemakkelijk van de ene naar de andere kant kunnen komen. 

Soms wijst een verwijswoord terug naar iets wat helemaal niet in de tekst staat. Het heeft dan geen antecedent. 

Slide 26 - Slide

Onduidelijke verwijzing 
In andere gevallen is er meer dan één antecedent mogelijk; het is dan onduidelijk wat het juiste antecedent is.

Maud zei tegen Anna dat ze haar blonde haren bruin moest verven. 

Maud zei tegen Anna: 'je moet je blonde haren...'

Slide 27 - Slide

Terugblik
We hebben de volgende onderdelen besproken:
- aanwijzend en betrekkelijk vnw: deze, die, dit of dat;
- persoonlijk en bezittelijk vnw: hij, zij, hem, haar;
- hen of hun?;
- dat of wat?;
- wie of waar?;
- onduidelijke verwijzing 

Slide 28 - Slide

Vragen? Goed of fout?
1. Kent Miriam alle studenten al waarmee ze straks dat onderzoek moet doen?
2. Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen dan zeggen dat we om zes uur eten!
3. De salto mortale is het gevaarlijkste dat een acrobaat in het circus kan doen.

Slide 29 - Slide

Vragen? Goed of fout?
1. Kent Miriam alle studenten al waarmee (met wie) ze straks dat onderzoek moet doen?
2. Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen (hun) dan zeggen dat we om zes uur eten!
3. De salto mortale is het gevaarlijkste dat (wat) een acrobaat in het circus kan doen.

Slide 30 - Slide

Aan de slag!
  • Maak de nulmeting van H2 verwijswoorden
  • Nulmeting nakijken en punten tellen
  • 0 - 10 Maak opdracht 1 t/m 5
  • 10 - 15 Maak opdracht 3 t/m 5
  • 15 - 17 Maak opdracht 4 en 5 
H2 formuleren (blz. 67)

Slide 31 - Slide

KAHOOT! verwijswoorden




https://create.kahoot.it/creator/fd14808d-f15e-4c13-8826-2daec6abd377

Slide 32 - Slide