1B - Hoofdstuk 2 - Lezen - Les 2

Lezen
Hoofdstuk 2
Les 2


4 december 2019 - mavo/havo 1
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
Hoofdstuk 2
Les 2


4 december 2019 - mavo/havo 1

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  1. Je weet wat het woord tekstverband betekent.
  2. Je weet wat het woord signaalwoord betekent.
  3. Je kunt signaalwoorden herkennen in een tekst.
  4. Je kunt door de signaalwoorden verschillende tekstverbanden herkennen in een tekst.

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden
In teksten hebben veel alinea's, zinnen en woorden met elkaar te maken. Er bestaan verbanden (relaties) tussen die zinnen. Je kunt een tekst pas goed begrijpen als je deze verbanden ziet en begrijpt. Signaalwoorden zijn speciale woorden die je helpen om een verband te signaleren, op te merken. Verschillende verbanden herken je aan verschillende signaaalwoorden. 
In deze paragraaf leer je drie tekstverbanden.

Slide 4 - Slide

Opsomming
Een opsomming noemt twee of meer tekstdelen na elkaar. 

Signaalwoorden: ten eerste, ook, tevens, om te beginnen, verder, bovendien, daarnaast, niet alleen ... maar ook, zowel ... als, ten slotte.


Slide 5 - Slide

Tijdsvolgorde
Een tijdsvolgorde (chronologie) geeft aan in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden. 

Signaalwoorden: eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, zodra, ten slotte.

Slide 6 - Slide

Tegenstelling
Een tegenstelling geeft aan welke tekstdelen het tegenovergestelde weergeven.

Signaalwoorden: maar, echter, toch, evenwel, daarentegen, enerzijds ... anderzijds, daar staat tegenover, integendeel.

Slide 7 - Slide

Opdracht
Maak opdracht 7 op blz. 83

Slide 8 - Slide

Quizvragen

Slide 9 - Slide

In een tekst zijn er ____________ tussen woorden, zinnen en alinea's.
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je woorden die wijzen op een verband tussen zinnen of alinea's?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
uitdrukkingen
D
signaalwoorden

Slide 11 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden 'maar', 'echter' en 'toch'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 12 - Quiz

Bij welk tekstverbanden horen de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 13 - Quiz

In welke zin staat een tijdsvolgorde?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 14 - Quiz

Welke signaalwoorden herken je?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald?
  1. Je weet wat het woord tekstverband betekent.
  2. Je weet wat het woord signaalwoord betekent.
  3. Je kunt in een tekst enkele signaalwoorden herkennen.
  4. Je kunt door de signaalwoorden verschillende tekstverbanden herkennen in een tekst.

Slide 17 - Slide

Huiswerk
Maak de opdracht af.
Onderstreep alle signaalwoorden in tekst 2 (blz. 84) die je herkent en zet erbij om welk tekstverband het gaat.

Slide 18 - Slide