Unit 2: Mijn familie en vrienden

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1-6

Lesson plan - 31 October

1. Introduction of Unit 2

2. Exercises in the booklets

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

Unit 2: Mijn familie en vrienden

• Unit about friendship and family

- Vocabulary related to friendship and family

- Grammar: compound sentences, possessive pronouns, sentence structure,... 

- Text types: Letter and email 

• Formatives and summatives

- Vocabulary test

- Writing summative 

- Listening summative

Before we start with the unit...

• Create a new folder in your Dutch B folder with the name 'Unit 2 - Mijn familie en vrienden
• You don't need to share this folder again! 
• Make sure there is already 1 Google Documents in the folder: 

'Classwork' --> Document for little tasks we do in the lesson 

• Join the Quizlet classgroup --> Link will be on the screen 

Lesson plan - 7 November

1. Exercises in the booklets 

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

Lesson plan - 8 November

1. Grammar: Present tense + inversion

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

Lesson plan - 10 November

1. Spreekoefening: conversatie

2. Vocabulaire: Pim pam pet

3. Oefeningen in de boekjes

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

Lesson plan - 14 November

1. Grammar: Zinnen maken

2. Oefeningen in de boekjes

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

Lesson plan - 17 November

1. Spreekoefeningen: Conversaties

2. Opdrachten in de boekjes

3. Gimkit 

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

Lesson plan - 21 November

1. De Nederlandse koninklijke familie: 

Vocabulaire + Schrijfoefening

Unit 2: Mijn vrienden en familie

Inquiry question: What makes someone a friend?

This or that? 

De tafel (de - word) --> Deze tafel / Die tafel

Het boek (het - word) --> Dit boek / Dat boek 

De boeken (Plural) --> Deze boeken / Die boeken 

Compound sentences: Category 1

Conjunctions: En, of, maar, want

Ik ga naar de winkel.

Ik koop een appel. 

--> Ik ga naar de winkel en ik koop een appel.

Ik ga naar de winkel. 

Ik wil een appel kopen.

--> Ik ga naar de winkel want ik wil een appel kopen. 

Compound sentences: Category 2

Conjunctions: Omdat, als,...

Ik ga naar de winkel.

Ik koop een appel.

--> Ik ga naar de winkel als ik een appel koop.

Ik ga naar de winkel.

Ik wil een appel kopen.

--> Ik ga naar de winkel omdat ik een appel wil kopen. 

Het bijvoeglijk naamwoord (Adjectives)

Het meisje is mooi - Het mooie meisje

Meisje = Zelfstandig naamwoord (noun)

Mooi/mooie = bijvoeglijk naamwoord (adjective) 

De jongen is leuk - De leuke jongen

Het huis is groot - Het grote huis 

De leerlingen zijn slim - De slimme leerlingen

--> Adjective between article (de/het) and noun? +e

(sometimes the spelling changes)

Het bijvoeglijk naamwoord (Adjectives)

Exception:

Het meisje is mooi - Het mooie meisje

De tuin is mooi - De mooie tuin

!!

Een meisje is mooi - Een mooi meisje (het meisje)

Een brood is lekker - lekker brood (het brood)

Een tuin is mooi - Een mooie tuin (de tuin)

Het bijvoeglijk naamwoord (Spelling)

De dikke kat zit onder de hoge boom

Dik --> Dikke

Snel --> Snelle

Hoog --> Hoge

Leeg --> Lege