Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Hoe vervoeg je zwakke werkwoorden? 


1. Maak de stam van het werkwoord
2. Zet de juiste uitgang erachter 

Slide 2 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord?
timer
0:30

Slide 3 - Open question

zwakke werkwoorden
ich                       mache
du                        machst
er/sie/es           macht

wir                       machen
ihr                        macht
sie/Sie               machen

Slide 4 - Slide

Eselsbrücke
e-st-t-en-t-en oder
fe e-st-t-en-t-en  feesttenten

Slide 5 - Slide

jullie wonen (wohnen) ...
A
ihr wohnt
B
ihr wohnen
C
ihr wohnet
D
ihr wohnst

Slide 6 - Quiz

hij speelt (spielen) ...
A
er spiele
B
er spieltet
C
er spielt
D
er spielen

Slide 7 - Quiz

jij stelt (stellen) ...
A
du stelst
B
du stellest
C
du stellt
D
du stellst

Slide 8 - Quiz

Hans knutselt (basteln) ...
A
Hans bast
B
Hans bastelnt
C
Hans bastel
D
Hans bastelt

Slide 9 - Quiz

UITZONDERING:
zwakke werkwoorden waarvan de de stam op een -s klank eindigt, krijgen bij:

du + t (géén extra -e erbij)!!
voorbeeld:
du reist (NIET: du reisst)

Slide 10 - Slide

Hoe heet je? Wie .... du?
A
heißst
B
heißt

Slide 11 - Quiz

u komt
A
Sie kommen
B
Sie kommt
C
Sie kommst
D
Sie kommet

Slide 12 - Quiz

Meine Freundinnen lieb....... die Natur. Sie sind immer draußen.
A
liebe
B
liebt
C
lieben
D
liebst

Slide 13 - Quiz

Hoe vorm je het volt.dw.?

Slide 14 - Open question

voltooid deelwoord:


vorm van haben + ge+stam+t
voorbeeld:
ich habe gemacht

Slide 15 - Slide

Stella hat drei Jahre in Groningen (wohnen) ....
A
gewohnt
B
gewohnet
C
gewohnd

Slide 16 - Quiz

wir haben (sorgen) ...
A
gesorgd
B
gesorgt
C
gesorgen
D
sorgt

Slide 17 - Quiz

Ich habe das Tier (streicheln) ...
A
gestreicht
B
gestreichen
C
gestreicheln
D
gestreichelt

Slide 18 - Quiz

Wie viel Geld hast du (verdienen) ...
A
verdiend
B
geverdient
C
geverdiend
D
verdient

Slide 19 - Quiz

Ich habe den ganzen Tag (studieren) ...
A
gestudierd
B
studiert
C
gestudiert
D
studierd

Slide 20 - Quiz

sterk werkwoord

onregelmatig
bij voltooid deelwoord altijd -en op het eind
klinkerverandering



Slide 21 - Slide

Habt ihr (gezwommen)?
A
geschwimmt
B
geschwimmen
C
geschwommt
D
geschwommen

Slide 22 - Quiz

Ich bin nach Hause (gegaan).
A
gegehen
B
gegangen
C
gegeht
D
gegangt

Slide 23 - Quiz

Ich habe das (gevonden)
A
gefonden
B
gefanden
C
gefinden
D
gefunden

Slide 24 - Quiz

James (rasen) ..... über der Autobahn.
A
raast
B
rast
C
raset
D
ras

Slide 25 - Quiz