VG3A Ma 23/01 nakijken opdr vraagzinnen/vraagwoorden

Bonjour VG3A!
Planning
  • Pak je device
  • Zet op de ene helft van je scherm de opdrachten over vraagzinnen/vraagwoorden
  • Zet op de andere helft een browser open --> www.kahoot.it
  • Zo gaan we de opdrachten nakijken
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour VG3A!
Planning
  • Pak je device
  • Zet op de ene helft van je scherm de opdrachten over vraagzinnen/vraagwoorden
  • Zet op de andere helft een browser open --> www.kahoot.it
  • Zo gaan we de opdrachten nakijken

Slide 1 - Slide

kahoot > VG3A nakijken vraagzinnen/vraagwoorden

Slide 2 - Slide

Corriger opdr. vraagwoorden/zinnen
A. Theorie van vraagzinnen zonder vraagwoord
Om een vraagzin zonder vraagwoord te maken heb je drie opties.
Welke 3?
  • 1. Zin + ?
  • 2. Est-ce que/qu'+ rest van de zin + ?
  • 3. Inversie + rest van de zin + ?

Slide 3 - Slide

Let op! 
  • Als "est-ce que" voor een klinker staat, dan verandert het in :  est-ce qu'

  • Als er een klinkerbotsing ontstaat door inversie, dan komt er 
-t- tussen

Slide 4 - Slide

B. Vraagzinnen zonder vraagwoord: Maak onderstaande zinnen op 2 andere manieren vragend.
  • 1) Elle va au concert?
  • Est-ce qu'elle va au concert? & Va-t-elle au concert?
  • 2) Est-ce que vous avez un ordinateur?
  • Vous avez un ordinateur? & Avez-vous un ordinateur?
  • 3) Peuvent-ils faire la cuisine ce soir?
  • Ils peuvent faire la cuisine ce soir? & Est-ce qu'ils peuvent faire la cuisine ce soir?

Slide 5 - Slide

C. Vraagzinnen met vraagwoord: Maak onderstaande zinnen vragend met het aangegeven vraagwoord.
  • 1) Tu vas au cinéma. (wanneer)
  • Tu vas au cinéma quand? / Quand est-ce que tu vas au cinéma? / Quand vas-tu au cinéma?
  • 2) Vous n'allez pas à l'école. (waarom)
  • Vous n'allez pas à l'école pourquoi? / Pourquoi est-ce que vous n'allez pas à l'école? / Pourquoi n'allez-vous pas à l'école?
  • 3) Il veut aller. (waar)
  • Il veut aller ? /  est-ce qu'il veut aller? / veut-il aller?

Slide 6 - Slide

D. Vraagwoorden: vul het juiste vraagwoord in:
  1.  Où est-ce que tu habites? J’habite à Paris.
  2.  Quelle est ta couleur préférée?
  3.  Quelles sont les bonnes adresses?
  4.  Pourquoi tu ne vas pas à l’école? Parce que je suis malade.
  5.  Comment tu vas à l’école? J’y vais à vélo.
  6.  Comment tu t’appelles? Je m’appelle Bastien.
  7.  Qui a téléphoné hier soir? Ma mère m’a téléphoné.
  8.  Quand est-ce que Julien va passer son bac? Au mois de mai.
  9.  A qui penses-tu ? A Julien ?
  10.  Tu t’entraînes combien de fois par semaine ? 3 fois par semaine.

Slide 7 - Slide

Zinsbouw. De basis.
zie naslag

Slide 8 - Slide

Zinsbouw. De ontkenning.
zie naslag

Slide 9 - Slide

Zinsbouw. De ontkenning
  • In het Frans bestaat de ontkenning meestal uit 2 onderelen:
  • ne                                                                                     (voor persoonsvorm)
  • en pas (encore) / plus / rien / jamais / etc.    (achter persoonsvorm)


ne ... pas               = niet/geen
ne ... pas encore = nog niet
ne ... plus              = niet meer
ne ... rien               = niets
ne ... jamais          = nooit

Slide 10 - Slide

Voor de volgende les:
  • Bestudeer in de naslag de info over "zinsbouw"
  • Volgende week donderdag 2 februari toets over de grammaire van de naslag & vocabulairelijsten 

Slide 11 - Slide