Paragraaf 3.1 Organismen in hun omgeving

3.1 Organismen in hun omgeving
Paragraaf 3.1 Organismen leven samen

1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

3.1 Organismen in hun omgeving
Paragraaf 3.1 Organismen leven samen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht:
Wat is het verschil tussen levend, dood en levenloos? Bespreek in tweetallen. 




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Levend, dood en levenloos
Levend: vertoont levenskenmerken
Dood: heeft levenskenmerken vertoond, maar nu niet meer.
Levenloos: heeft nooit geleefd.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Klopt de kop van dit krantenartikel?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 3.1 les 1
- Je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed op organismen hebben.
- Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Factoren
Biotische factoren: Invloeden uit de levende natuur.

Abiotische factoren: Invloeden uit de levenloze natuur.

Alle biotische en abiotische factoren in een gebied samen, vormen een ecosysteem.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Biotische en abiotische factoren

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Aanpassingen
Ieder organisme past bij het ecosysteem waarin hij leeft.

Een aanpassing is een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorjaarsbloeiers en klimplanten
Aangepast aan het leven in donkere bossen.

Voorjaarsbloeiers: bloeien voordat er blad aan de bomen zit.
Klimplanten: groeit omhoog door middel van hechtworteltjes om voldoende licht te krijgen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wortelrozetten
Bladeren van deze planten liggen plat op de grond. 

Hierdoor groeien er onder de plant geen andere planten waardoor er voldoende water en mineralen voor de plant is.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Woestijnplanten
- Uitgebreid wortelstelsel aan de oppervlakte of juist hele diepe wortels
- Dikke bladeren en stengels waar water in wordt opgeslagen

Specifiek tegen verdamping: 
- kleine bladeren
- waslaagje op de bladeren
- haren of stekels
- huidmondjes liggen verzonken in het blad

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Maken
Eerste 8 minuten in stilte
Zelf bestuderen/doorlezen: 3.1 
Maken: opdracht 

Klaar? Nakijken -> antwoorden staan op itslearning, daarna maken samenvatting of testjezelf 

timer
8:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht:
Pak je laptop en log in op de LessonUp.
Klaar? Lees vast blz. 139 en 142.



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Een voorbeeld van een biotische factor is:
A
Grondsoort
B
Hoeveelheid wind
C
Roofdieren
D
Temperatuur

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Een voorbeeld van een abiotische factor is:
A
Hoeveelheid licht
B
Voeding
C
Concurrentie
D
Schuilplaats in een boom

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Deze plant groeit voordat de bomen bladeren krijgen. Zo krijgen ze voldoende licht.

A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Plant met wortelrozet
D
Woestijnplant

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Deze plant groeit omhoog met behulp van hechtwortels.

A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Plant met wortelrozet
D
Woestijnplant

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Woestijnplanten gaan waterverlies tegen door:
A
Dunne grote bladeren zonder waslaag
B
Dikke kleine bladeren met waslaag

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Druk van de vacuole op de celwand
Houdt teveel water vast - heeft voldoende water - heeft te weinig water

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 3.1 les 2
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan een koude of hete omgeving.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Warm- en koudbloedige dieren
Koudbloedige dieren
Vissen, amfibieën, reptielen en alle ongewervelde dieren
Lichaam neemt de temperatuur van de omgeving aan. 

Warmbloedige dieren
Zoogdieren en vogels
Lichaam heeft een constante temperatuur.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Bescherming tegen de kou
Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur, dus moeten zichzelf warmhouden. 

- isoleren (dikkere vacht, verenkleef of vetlaag)
- winterrust: voedselvoorraad verstoppen, wordt af en toe wakker
- winterslaap: aanleggen van reservevoorraad lichaamsvet, wordt niet wakker tijdens de winterperiode. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Bescherming tegen hitte
- dunnere vacht, verenkleed of vetlaag

Extra: Warmte raak je kwijt via bloedvaten in de huid die de warmte afgeven aan de lucht
- hijgen (dieren met vacht of veren) -> hierdoor wordt de warmte uit de bloedvaten in de tong afgegeven aan de lucht
- contact met een koud oppervlak -> hierdoor geven ze de warmte aan het koude oppervlak

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Aanpassingen
Koude omgeving:
kleine oren, behaarde voetzolen, dikke vetlaag en vacht/verenkleed, relatief groot lichaamsoppervlak

Warme omgeving:
grote oren, ''blote'' voetzolen, dunne vacht, relatief klein lichaamsoppervlak

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Video

This item has no instructions

Je kunt beschrijven hoe dieren zijn aangepast aan kou.

In de afbeelding zie je een shetlander met eromheen op de grond allemaal haar. 

Leg uit wat de functie is van dit haar en in welke tijd van het jaar deze foto is gemaakt. 
 

Slide 28 - Slide

Afsluiting
Maken
Eerste 8 minuten in stilte
Zelf bestuderen/doorlezen: 3.1
Maken: opdracht 

Klaar? Nakijken -> antwoorden staan op itslearning, daarna maken samenvatting of testjezelf 

timer
8:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht:
Lees blz. 142 en 143.



timer
3:00

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 3.1 les 3
- Je kunt uitleggen hoe het gebit van dieren is aangepast aan hun voedsel.
- Je kunt uitleggen hoe de snavels van vogels zijn aangepast aan hun voedsel en hoe de poten van vogels zijn aangepast aan hun leefwijze.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Gebitten
planteneter (herbivoor): plooikiezen

vleeseter (carnivoor): knipkiezen

alleseter (omnivoor): knobbelkiezen

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Gebitten
Je kan aan het gebit van een zoogdier zien wat ze eten.
1. richel (plooikiezen)  & snijtanden ==> planteneters
2. Knipkiezen & scherpe hoektanden ==> vleeseters
3. Knobbelkiezen & snijtanden ==> alleseters

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Verschillende soorten snavels
Kegelsnavel hoef je niet te leren.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Verschillende soorten poten
1. = steltpoten
2. = grijppoten
3. = klimpoten
4. = zwempoten

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Maken
Eerste 8 minuten in stilte
Zelf bestuderen/doorlezen: 3,1
Maken: opdracht 

Klaar? Nakijken -> antwoorden staan op itslearning, daarna maken samenvatting of testjezelf 

timer
8:00

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Hoe noem je het geheel van alle biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied?
A
Ecosysteem
B
Ecologie
C
Abiotische factoren
D
Biotische factoren

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Een haaksnavel is voor het eten van...
A
planten
B
zaden
C
vlees
D
insecten

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Een planteneter heeft...
A
Knipkiezen en hoektanden
B
Plooikiezen en snijtanden
C
Knipkiezen en snijtanden
D
Plooikiezen en hoektanden

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Vogels met steltpoten zijn...
A
Wad- en weidevogels
B
Vogels die langs de stam lopen
C
Roofvogels
D
Watervogels

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Dieren in warme streken hebben:
A
Kleine oren, om hun warmte kwijt te raken
B
Grote oren, om hun warmte kwijt te raken

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions