Kapitel 2 Die Modalverben

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 3,4

Programm

1.  Lernziel: je kent aan het eind van de les de Modalverben

2. Erläuterungen zu den Modalverben

3. Grammatik Modalverben

Modalverben

Die Modalverben...     

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?

• zwakke werkwoorden  ->  regelmatig (bijv. spielen, reden)
• sterke werkwoorden  ->  lopen- liep (bijv. fahren, lesen)
• onregelmatige werkwoorden, o.a.
   - haben, sein, werden
   - modale werkwoorden (bijv. müssen, mögen)
  

Wat zijn "Modalverben" of modale werkwoorden ?

> "Modalverben" zijn hulpwerkwoorden

> Ze geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 

Bijvoorbeeld:

Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.

''Modalverben" zijn dus:

• Veel gebruikte hulpwerkwoorden met een eigen betekenis
• Krijgen een verandering van klank in enkelvoud
  
• Hebben bij ich en bij er sie es  géén uitgang
  

wissen	weten
dürfen	mogen, toestemming
können	kunnen
mögen	lusten, houden van
müssen	moeten ( noodzakelijk)
sollen	moeten ( bevel, wens v. e. ander)
wollen	willen
möchten	graag willen

Vertaling:

	DÜRFEN	KÖNNEN	MÖGEN	WOLLEN
ich	d a rf-	k a nn-	m a g-	w i ll-
du	d a rf- st	k a nn- st	m a g- st	w i ll- st
er/sie/es	d a rf-	k a nn-	m a g-	w i ll-
wir	dürf- en	könn- en	mög- en	woll- en
ihr	dürf- t	könn- t	mög- t	woll- t
sie/Sie	dürf- en	könn- en	mög- en	woll- en

Vormen (deel 1):

Können

dürfen

mögen

wollen

kunnen

mogen

houden van

willen

durven

.....du mir bitte helfen?

1. Kannst
2. Kann
3. Könnst
4. Könne

Ich ................ heute nicht zur Schule.

1. woll
2. wille
3. will
4. wolle

........ihr diesen Lehrer?

1. Magt
2. Mögen
3. Mögt
4. Magen

....... er morgen zur Schule?

1. Darft
2. Dürft
3. Darf
4. Dürfst

Tot slot: het werkwoord 'dürfen' betekent dus....

1. willen
2. mogen
3. durven
4. kunnen

	MÜSSEN	SOLLEN	MÖCHTEN	WiSSEN
ich	m u ss-	soll-	möcht- e	w eiß -
du	m u ss- t	soll- st	möcht- est	w eiß - t
er/sie/es	m u ss-	soll-	möcht- e	w eiß -
wir	müss- en	soll- en	möcht- en	wiss- en
ihr	müss- t	soll- t	möcht- et	wiss- t
sie/Sie	müss- en	soll- en	möcht- en	wiss- en

Vormen (deel 2):

wissen

sollen

möchten

müssen

moeten (noodzaak)

moeten (wens v.e. ander)

graag willen

weten

mogen

Ich ....... zur Toilette.

1. soll
2. solle
3. muss
4. müsse

Peter ....... immer die Antwort.

1. wollt
2. weiß
3. weißt
4. willt

....... Sie noch eine Tasse Tee?

1. Möchten
2. Mögen
3. Möcht
4. Mag

Du ....... dich morgen melden.

1. mußst
2. sollst
3. müsst
4. soll

Ich ....... gerne mitspielen.

1. wille
2. wolle
3. mögte
4. möchte

Und jetzt... üben! 

Üben 1

Üben 2:  7-38 e.v.

LEREN !

RIJTJES VAN DÜRFEN-KÖNNEN-MÖGEN-MÖCHTEN-SOLLEN-WOLLEN-MÜSSEN-

WISSEN         + BETEKENIS